Opbellen
Madelief staat bij Jan-Willem in de gang.
Ze wil met Jan-Willem buiten spelen.
Maar hij is nog boven. Met zijn moeder.
‘En als je maar weet dat ik het niet meer wil hebben!’
Jan-Willems moeder schreeuwt heel hard. ‘Het is elke dag
hetzelfde.’
Sjonge, wat is ze boos. Jan-Willem hoor je helemaal niet.
Er wordt een deur opengerukt. Jan-Willems moeder loopt met harde
stappen naar de trap. Ze komt naar beneden.
‘Wat doe jij hier?’ vraagt ze boos aan Madelief.
‘Ik wacht op Jan-Willem,’ zegt Madelief zacht.
‘Die komt niet. Die moet op zijn kamer blijven.’
Daar begrijpt Madelief niks van. ‘Waarom?’ vraagt ze.
‘Daar heb je niks mee te maken,’ roept Jan-Willems moeder uit. ‘Ga
jij nou maar naar buiten.’
Madelief gaat. Het is prachtig weer. Maar daar heb je niet veel aan
in je eentje. Roos is er niet.
Madelief vindt Jan-Willems moeder niet aardig. Maar dat moet je
natuurlijk nooit tegen Jan-Willem zeggen. Die vindt haar wél aardig.
Ze gaat naar huis. Ze weet niet wat ze moet doen. Haar eigen moeder
is nog niet terug van haar werk.