‘Haha,’ lacht Madelief. ‘Tuurlijk.’
‘Dat is goed, dat wil ik horen.’ Niels kijkt weer de straat in. Hij
kijkt van links naar rechts.
‘Mamma komt zo,’ zegt Madelief.
Op dat moment komt het rode autootje van haar moeder de hoek
omrijden.
Madelief springt op. ‘Daar is ze,’ roept ze.
Madeliefs moeder stapt uit de auto. Ze kijkt naar Niels. Ze blijft
stokstijf staan.
‘Mamma,’ roept Madelief, ‘dit is...’
‘Niels!’ roept haar moeder. Ze rent naar hem toe. Niels komt
overeind en vangt haar op in zijn armen. Hij tilt haar helemaal van de
grond.
‘O Niels, wat leuk, wat goed, wat is dát lang geleden,’ zegt haar
moeder.
Niels lacht alleen maar en zet haar weer op de grond.
Madelief begrijpt er niks van. Ze is er een beetje van
geschrokken.
Niels ziet het. Hij tilt haar op. ‘Kom mee bloemetje,’ zegt ie, ‘de
maag knort.’
Hij draagt haar naar binnen.
‘Maar mamma,’ zegt Madelief. ‘Hoe kan dat nou?’
‘Goed luisteren,’ zegt Niels. ‘Ik kwam uw moeder opzoeken. Ik keek
naar de nummers van de huizen. Ik zag u zitten. Ik keek naar uw gezicht. Toen
dacht ik: hier is het. Want uw moeder is ook net een bloemetje.’