Wist ze maar wat er aan de hand was. Nu blijft ze ongerust. Als er
maar niets ergs was.
Ze gaat naar huis. Erg stil. Ze heeft geen zin in spelen. En in bed
moet ze nóg aan Jan-Willem denken.
De volgende dag zit Jan-Willem wéér op de stoeprand voor zijn huis.
Hij kijkt ernstig, maar hij huilt niet. Daar is Madelief blij om. Ze gaat naast
hem zitten.
‘Wat doe je?’ vraagt ze.
‘Ik herdenk,’ zegt Jan-Willem.
‘Wat is dat “herdenk”?’
‘Weet je niet wat een herdenking is?’ vraagt Jan-Willem verwonderd.
‘Dan denk je terug aan iets dat al gebeurd is.’
‘O,’ zegt Madelief. ‘Waar denk je dan aan?’
‘Aan gisteren,’ zegt Jan-Willem.
Madelief is vreselijk nieuwsgierig, maar ze wil er niet naar
vragen.
‘Dat mijn vader en moeder ruzie hadden. Dat ik naar buiten ging en
dat jij toen kwam.’
‘Ruzie?’ Madelief is heel verbaasd. ‘Waarover?’
‘Weet ik niet,’ zegt Jan-Willem. ‘Maar het was heel naar,’
‘Ja, dat zal wel,’ zegt Madelief.
‘Nou ga ik hier elke dag zitten,’ zegt Jan-Willem, ‘om te
herdenken.’
Madelief kijkt hem van opzij aan. Ze ziet alweer tranen in zijn
ogen.