Jan-Willem doormidden gehakt
‘Ik vind Jan-Willem een rare naam,’ zegt Madelief.
‘Waarom?’ vraagt Roos, ‘ik vind hem juist mooi.’
Jan-Willem zegt niks. Hij peutert met zijn vingers in het gras. Het
lijkt net of ie daar iets belangrijks ziet.
‘Wat is het nou?’ gaat Madelief verder. ‘Jan of Willem? Eén van de
twee.’
Roos lacht. ‘Jan,’ zegt ze. ‘Zo heet ie niet. En Willem heet ie ook
niet. Het is gewoon Jan-Willem.’
‘Maar hij is toch geen twee jongens?’
Jan-Willem trekt plotseling een lange worm tussen het gras vandaan.
Hij zwaait ermee voor Madelief haar neus heen en weer. Maar die is niet
bang.
‘Als je zo'n worm doormidden hakt, krijg je twee levende wormen,’
zegt ze.
‘De ene helft krijgt een nieuw kontje, de andere helft een nieuw
koppie.’
‘Haha, kontje,’ grinnikt Jan-Willem.
‘Als de ene helft de andere tegenkomt, dan zegt ie, hallo, hoe gaat
het met mij?’
Roos en Jan-Willem moeten erom lachen.
‘Maar als je hem in drie stukken hakt,’ vertelt Madelief, ‘dan gaat
het middelste stuk dood. Als die twee levende stukken dat zien, zeggen ze: kijk
es, we zijn dood.’
Raar is dat hoor. Madelief bedenkt vaak rare dingen.