Een nicht met een gezicht
Het regent. Roos en Jan-Willem zijn bij Madelief thuis. Ze zitten om
de tafel. Ze hebben papier en potlood voor zich.
‘Moet je luisteren,’ zegt Madelief. ‘Ik heb een gedicht
gemaakt.’
Roos kijkt op van haar papier, maar Jan-Willem tekent door.
‘Hé, Jan-Willem, luister je?’
‘O,’ zegt Jan-Willem. Hij kijkt Madelief aan. ‘Goed.’
‘Daar gaat ie dan,’ zegt Madelief.
Ze kijkt Roos en Jan-Willem om de beurt aan. ‘Mooi hè,’ zegt ze.
‘Dat is een idioot gedicht,’ zegt Jan-Willem.
‘Waarom?’ vraagt Roos. ‘Het rijmt toch?’
‘Iederéén heeft een gezicht,’ zegt Jan-Willem. ‘Dat hoef je niet te
vertellen.’
Hij buigt zich weer over zijn tekening.
Madelief zegt niks, zodat het heel stil wordt. Je hoort alleen
Madeliefs moeder in de keuken. Madelief