‘Ja maar,’ zegt Madelief, ‘die dieren zijn niet eens echt ziek!’
‘Ho ho,’ zegt de dokter, ‘pom pom, dieren zijn zo ziek als hun
baasje zich voelt, pom pom.’
Hij ziet er niet meer zo kwaad uit. Hij kijkt naar de duif. ‘Pom pom
pom,’ zingt hij. ‘Een mevrouw koopt een duur hondje,’ zegt hij. ‘Ze verwent het
hondje. Het hondje wordt ziek. Wat betekent dat?’
‘Dat is zielig voor het hondje,’ zegt Roos.
‘Mis,’ zegt de dokter. ‘Dat betekent geld, pom pom, veel geld voor
de dokter. Heel goed. Hoe meer hoe beter.’ Hij kijkt nog eens naar de duif. Nu
van wat dichterbij. ‘Tja, es kijken,’ zegt hij, ‘jullie hebben
voorgedringt.’
‘Voorgedrongen,’ zegt Jan-Willem.
‘Echt?’ vraagt de dokter. ‘Is het voorgedrongen? Sjonge, pom pom.
Wat hebben we hier? Aha! Veren! Dat moet een vogeltje zijn. Kijk maar. Twee
vleugeltjes, pom pom.’
‘Het is een duif,’ zegt Jan-Willem een beetje boos.
‘Goed, leg die eend maar es op tafel,’ zegt de dokter. ‘Wie weet kan
ik hem nog maken.’
Hij bekijkt de duif goed. Hij voelt voorzichtig met zijn vingers
onder de veren. ‘Je kan d'r ook soep van trekken,’ zegt hij. ‘Pom pom pom.’
Madelief, Jan-Willem en Roos houden hun adem in.
‘Kippesoep,’ zegt de dokter.