Roos kijkt uit het raam om te zien wie daar is.
‘Het is een meneer,’ roept ze. ‘In een zwarte jas.’
‘Stil,’ fluistert moeder. ‘Anders hoort ie het. We doen net of we
niet thuis zijn.’
Maar de meneer blijft doorbellen.
‘Hij gaat toch niet weg hoor,’ zegt Roos. Ze vindt het wát
spannend.
‘Nou vooruit, hihi, kan mij het schelen,’ giechelt moeder. ‘Gaan we
opendoen.’
Ze lopen hand in hand de trap af. Moeder doet de deur open.
‘Hum, goeiemiddag meneer, als ik het wel heb,’ zegt de meneer in de
zwarte jas. Hij kijkt van moeder naar Roos en weer terug. ‘Ik kwam eigenlijk
voor het gas,’ zegt hij.
‘Neem me niet kwalijk,’ zegt moeder, ‘dat ik er zo gek uitzie,
maar...’
‘Geeft niks meneer, ik maak heel wat mee, zo langs de deuren,’ zegt
de meneer van het gas. Maar hij kijkt toch een beetje bang.
‘Kom er maar in,’ zegt moeder met een lage stem. ‘Daar is de
kelderkast.’
De man loopt door en verdwijnt in de kast.
Moeder trekt Roos de kamer in, sluit de deur achter zich. Ze laten
zich gierend van de lach op de bank vallen.
Jammer dat Madelief er niet bij was!