Schaken
Bij Madelief thuis staat een schaakspel op tafel. Maar Roos weet
niet wat dat is. Madelief wel. Haar moeder schaakt wel eens.
‘Weet je niet eens hoe dat moet?’ vraagt ze.
Roos schudt van nee.
‘Nou,’ zegt Madelief. ‘Dat zijn de pionnen en dat is de koning. De
zwarten moeten de witte koning pakken. De witten moeten de zwarte koning
pakken.’
‘O ja,’ zegt Roos.
‘Zullen we spelen?’ vraagt Madelief.
‘Goed,’ zegt Roos. ‘Wie begint?’
‘Ik,’ zegt Madelief, ‘want ik speel met wit.’
Ze gaan aan weerskanten van het bord zitten. Roos achter de zwarte
stukken, Madelief achter de witte.
Madelief schuift een pion naar voren en Roos ook.
Maar dan doet Madelief iets heel geks. Ze pakt de pion van Roos en
zet hem naast het bord.
‘Hé, laat dat,’ roept Roos. ‘Die is van mij.’
‘Dat hoort zo,’ zegt Madelief.
Roos kijkt Madelief verbaasd aan. ‘Ik geloof er niks van,’ zegt
ze.
‘'t Is tóch zo.’
Roos denkt na. Het is een moeilijk spel. Dan gaat haar hand
plotseling heel ver naar voren. Helemaal naar de overkant. Ze pakt de witte
koning en zet hem naast het bord. ‘Zo,’ zegt ze. ‘Ik heb gewonnen.’