Toffee
‘Later als ik rijk ben, koop ik een berg snoep, zo hoog dat je, als
je er bovenop staat, met je kop in de wolken bent,’ zegt Madelief.
‘Daar heb je maar één toffee voor nodig,’ zegt Jan-Willem.
Madelief kijkt hem aan om te zien of hij een grapje maakt. Maar nee
hoor, hij kijkt of ie iets verstandigs gezegd heeft.
‘Jij bent gek,’ zegt ze.
Jan-Willem zegt niks terug. Schelden doet geen pijn.
‘Waarom zeg je zoiets stoms?’ roept Madelief boos. ‘Als ik op een
toffee sta, dan zit mijn kop toch zeker niet in de wolken?’
‘Nee, nu niet,’ zegt Jan-Willem.
‘Nu niet? Nooit niet!’ schreeuwt Madelief.
‘Wel waar.’
Alle mensen wat een zeurpiet. Je kon wel merken dat ie pas in de
eerste zat.
‘Nou, wanneer dan wél?’ Madelief is rood van kwaadheid.
‘Als het mist,’ zegt Jan-Willem bang.
‘Wat mist?’
‘Gewoon, als de wolken op de grond hangen.’
Daar heeft Madelief niet aan gedacht, dat wolken wel eens naar
beneden komen, zodat de damp in de