Boenders
Op het bankje in het park zit een ouwe meneer met een pet op.
Helemaal alleen.
Zijn ogen zijn dicht. Zijn hoofd is naar voren gezakt.
‘Zou die dood zijn?’ fluistert Madelief.
Roos kijkt ingespannen naar het gezicht van de ouwe man.
‘Hij slaapt,’ zegt ze.
‘Dat kan je nooit weten.’
Met kloppende harten blijven ze kijken. Er zit geen enkele beweging
in de man.
‘Zullen we hem besluipen?’
‘Goed.’
Ze lopen met een grote boog om het bankje heen en verdwijnen in de
bosjes. Ze zien de ouwe man nu van achteren.
Ze sluipen op hun tenen naar het bankje toe. Af en toe kraakt een
tak. Dan wachten ze. Maar de man blijft doodstil zitten.
Als ze erg dichtbij zijn durven ze niet verder.
‘Wat moeten we doen?’ fluistert Roos.
Madelief pakt een kluit aarde. ‘Als ie dood is valt ie om,’ zegt
ze.
Ze gooit, maar de kluit komt met veel geritsel tussen de struiken
terecht. De man beweegt nog steeds niet.