Moedervis
Jan-Willem heeft een grote broer en die heeft een aquarium. Dat is
een moeilijk woord, maar het is dan ook erg mooi. Een glazen bak vol vissen.
Rooie en gele en zwarte. Eén van die vissen is heel dik.
‘Die krijgt jongen,’ zegt Jan-Willem.
Madelief kijkt goed. Ja, die vis heeft wel een erg dikke buik.
‘Misschien zit er wel een tweeling in,’ zegt ze.
‘Nee hoor,’ zegt Jan-Willem. ‘D'r zitten wel twintig jongen in. Een
twintigling.’
‘Zoveel? Dat kan niet!’
‘Echt waar. Maar ze blijven niet allemaal leven.’
‘O,’ zegt Madelief. ‘Waarom dan niet?’
‘Een hele hoop worden opgevreten door de andere vissen.’
‘Hè, jasses, jij vertelt altijd van die nare verhaaltjes!’
Madelief trekt een gezicht alsof ze iets heel vies heeft gegeten.
Jan-Willem durft niks meer te zeggen. Het is ook nooit goed. Maar Madelief wil
er toch meer van weten. ‘Ook door hun eigen moeder?’ vraagt ze.
Jan-Willem kijkt haar aan. Wat moest ie zeggen?
‘Nee, niet door hun eigen moeder,’ zegt hij maar.
‘Dat dacht ik al,’ zegt Madelief tevreden. ‘Moeders eten hun
kinderen niet op.’
‘Zullen we gaan spelen?’ vraagt Jan-Willem.
‘Nee hoor, ik zit best,’ antwoordt Madelief. ‘Waar