De kersenboom
Astrid keek rond. Haar oog viel op de kersenboom. Met haar uitgestrekte takken en vrij dichte bladerdos gaf ze aardig wat schaduw. Ook was de kersenboom niet in bloei, dus was de kans klein dat er een mierennest vol rode mieren onder zat. Astrid liep naar de boom en zocht een lekker plekje om te gaan zitten. Maar overal waar ze keek, waren er bobbels. Dat kwam doordat de oude wortels van de boom een beetje boven de grond uitstaken.
‘Wat jammer nou’ zei Astrid zachtjes tegen zichzelf. Ze keek omhoog. ‘Wat een mooie boom is dit toch’, dacht ze. De boom had een heleboel grote en kleine takken die kriskras door elkaar heen liepen. Het midden van die wirwar van takken, leek wel een heel groot vogelnest. Astrid bekeek de boom nog beter. Nu moest ze even lachen. Aan weerszijden van de stam had de boom twee kleine takken. Hierdoor leek het op een vrouw met een hele grote hoed. Een vogelnestjeshoed. Toen kreeg ze een idee. Als ze in haar boom klom, kon ze waarschijnlijk in het vogelnest lekker rustig zitten. Niemand die haar zou storen. Astrid klom in de boom. Ze had gelijk. Het reuze vogelnest was perfect. Er waren zoveel takken die kriskras door elkaar liepen, dat het aanvoelde als een bedje van stro. Ook waren er zoveel bladeren, dat iemand die beneden stond haar niet makkelijk zou kunnen zien.
Astrid vleide zich neer en voor ze het wist doezelde ze lekker weg.