| |
| |
| |
IV.
Kibbelen.
‘Heer in den Haag! Juf!’ riep Aal verschrikt, ‘die benne daar boven an de gang! As juffrouw Betty en Frankie toch ook 's 'n óógeblikkie alleenig kosten blijven! Och, och, die twee kennen malkander toch zoo bitter slecht zette!’ Hoofdschuddend ging de goeie ouwe ziel de keukentrap af.
Maar Juf had allang niet meer naar Aal's redeneering geluisterd, en was naar boven gesneld, waar haar de schelle en driftige stem van Frank al tegenklonk! Ze deed de deur van de leerkamer open, en ja, hoor! daar waren Betty en Frank aan 't kibbelen. Wat een tooneel! Juf wist in 't eerste oogenblik haast niet wat ze zag! de kamer in de grootste wanorde, de tafel dwars, de stoelen schots en scheef en den grond bezaaid met boeken, terwijl Betty in haar nachtponnetje en op bloote voeten, plagend om de tafel danste en een boek hoog boven haar hoofd hield.
Frank, vuurrood van kwaadheid, trachtte het haar
| |
| |
af te pakken, maar zusje kwelgeest was hem telkens te vlug af.
‘Frànk! Bètty!’ klonk ineens Juf's stem, ‘scháám jullie je niet!’
Betty keek om, en van dat oogenblik maakte Frank gebruik, om aan haar arm te gaan hangen, om haar neer te trekken. - 't Lukte hem! Met een slag viel Betty op den grond en Frank bovenop haar!
‘Kat!’ schreeuwde hij. ‘Valsche kat! geef m'n boek terug!’
Hij griste 't uit haar handen, maar op 't zelfde oogenblik uitte Betty een scherpen kreet.
Alles was zóó gauw gegaan, dat Juf onmogelijk tusschenbeide had kunnen komen, maar nu trok ze Betty bij een arm op en zei boos: ‘Wat beduidt dat! Ondeugende kinderen! Kun je dan geen minuut alleen blijven, zonder kibbelen?! - Vechten! 't Is me wat moois!’
Frank zei niets, maar hield het boek stevig vast. Betty snikte en riep maar voortdurend ‘o’ en ‘au,’ terwijl ze haar hand tegen haar oor drukte.
‘O Juf, hij heeft me zoo'n pijn gedaan!’ riep ze huilend tusschen 'n paar snikken door. ‘Die akelige lamme jongen ook! o! o! m'n heele oor is stuk!’ en werkelijk, haar hand zat vol bloed.
Verschrikt bukte Juf zich en zag dat het oorbelletje er haast uitgescheurd was en dat het oor erg bloedde!
| |
| |
‘Kijk nu toch eens áán, Frank!’ zei ze driftig. ‘Kijk nu eens wat je gedaan hebt!’
Frank kwam dichterbij. ‘Dat heb ìk niet gedaan!’ zei hij met een hooge, verontwaardigde stem. ‘Verbeel je, 'k heb de freule niet aangeraakt - alleen m'n boek heb ik 'r afgepakt - mìjn èigen boèk, hoòr!’ herhaalde hij triomfantelijk, terwijl hij eigenwijs met zijn hoofd op en neer knikte.
‘Je hebt 't wèl gedaan!’ riep Betty nog steeds huilend uit, want op 't zien van ‘al dat bloed’ had ze nôg meer medelijden met Betty Houckaert gekregen. ‘Toen je me zoo valsch op den grond gooide, gemeenert! Maar 'k zal 't morgen aan pa vertellen, hoor, dan krijg jij 's lekker warm op je broekje!’
Frank wou haar een welsprekend en duidelijk antwoord geven, maar dat belette Juf hem! Ze pakte hem bij 'n arm en schoof hem de kamer uit!’
‘Ga jij maar vast naar de badkamer, hoor. Ik heb nu genoeg van jullie getwist! En hier dat boek! In 't bad heb je geen lektuur noodig!’ en ze sloot de deur achter hem dicht.
Maar zóó bedoelde Frank 't niet.
‘'t Is mìjn boek, geef hier! geef 't hier!’ gilde hij en hij schopte woedend tegen de deur, die op slot was, en beukte er met zijn rug tegen.
De deur werd opengedaan, en natuurlijk tuimelde de jongeheer tegen Juf aan.
| |
| |
‘Wil je alsjeblieft om de verf denken, Frank?’ zei ze bedaard.
‘Maar geeft u 't dan niet aan hàar, zal u 't niet aan hàar geven!’ bedong Frank driftig.
‘Je boek zal er niet van bederven, mannetje, als 'n ander 't leest, en nu vooruit - naar de badkamer. Ik kom dadelijk!’
Weer ging de deur dicht en Juf legde 't boek, dat zóó de gemoederen in beweging had gebracht, op een kastje.
Betty stond bij 't raam nog zacht te snikken - nog altijd met de hand aan haar oor. Juf nam uit 't kastje wat watten en begon, zonder een woord te spreken, het bloed af te wasschen. Voorzichtig maakte ze het oorbelletje los. Ach, ach, wat zag dat oortje eruit. Het gaatje heelemaal uitgescheurd, bijna tot aan den rand toe!
‘O, Juf, Juffie, voorzichtig toch!’ smeekte Betty. ‘'t Doet me zoo'n pijn - o, o, óóó!’ - Maar 't was nogal gauw afgeloopen en toen bond Juf er een linnen doekje om heen, dat heerlijk verkoelde.
Betty keek haar eens aan - Juf's gezicht stond strak en ze zei niets.
‘Bent u héél boos, Juf?’ vroeg ze bedeesd. ‘Toe, zeg nu wat!’
‘Och Betty, wat moet ik zeggen!’ antwoordde Juf koel. ‘Je weet zelf heel best, hoe 'k jullie graag heb -
| |
| |
maar 't schijnt je niets te kunnen schelen. Jullie doet toch precies wat je wilt - en van toegeven weet je geen van beiden.’
Juf zocht 't een en ander bij elkaar en ging de kamer uit.
Bedroefd bleef Betty alleen achter en keek naar de gesloten deur.
Er kwam een vochtig waas in haar oogen, maar ruw streek ze er met haar hand overheen.
‘Altijd krijg ìk de schuld!’ mompelde ze verongelijkt. ‘Net of die jóngen nooit wat doet! Maar altijd moet ìk toegeven. 't Is wat lekkers om de oudste te zijn!’
Daar kreeg ze 't boek op 't kastje in 't oog. Haar gezicht klaarde op.
‘Dat 's een tref! Juf heeft 't zeker vergeten mee te nemen. Ziezoo - nu heb ik 't tòch.’
Maar.... was Betty er bij de vechtpartij slecht afgekomen, het boek niet minder. 't Mooie bandje lag heelemaal uit elkaar en 'n paar bladen waren zelfs gescheurd. Wat 'n zonde! Ze hadden 't nog geen week in huis, en nu zag 't er al zóó uit!’
Betty kreeg spijt - en als in gedachte streelde ze zacht over 't arme, mishandelde boek.
Toen liep ze weer naar 't kastje - hun gemeenschappelijk kastje, waar ze alle drie een plank in hadden - en nam er de lijmpot uit en zoo'n rolletje
| |
| |
gegomd papier, dat eigenlijk van Juf was, maar Betty durfde het in dit geval wel zonder vragen nemen. Nu zou ze eens gauw het boek plakken.
Maar zóó kon ze niet aan de tafel zitten - dus eerst maar den boel wat opgeruimd.
En toen ze eindelijk zat en vol ijver het gehavende boek begon te plakken, toen werd haar stemming zoo zacht, en kreeg ze een tevreden en voldaan gevoel over zich.
Wat waren ze toch weer onmogelijk kinderachtig geweest! Als ze gevráágd had aan Frank, of ze in z'n boek mocht lezen als hij in 't bad moest, had-ie zeker wel ‘ja’ gezegd. ‘Ja,’ dacht Betty hardop, ‘ik zou 't toch ook niet prettig vinden als ze 'n boek van mij zoo maar uit m'n kastje haalden. Maar wat heeft-ie me toch ook 'n pijn gedaan! Al was 't dan niet expres, ìk voel 't toch maar!’
Onder allerlei gedachten kwam 't boek klaar - er was zoo goed als niets meer van het ongeval te zien.
Blij legde ze 't midden op tafel neer, dat Frank 't dadelijk zien zou, en keek toen rond, wat ze nu nog zou doen! Ze was in zoo'n goede en berouwvolle stemming, dat ze bepaald iets aardigs voor 'n ander moest doen. Het boek lokte haar nu ook niet meer zoo.
't Was al bij half acht en Juf zou wel dadelijk met Frank komen. Ze zette het theeblaadje klaar en 't theebusje, en toen viel er wezenlijk niets meer te doen.
| |
| |
Hè, wat was 't nu gezellig hier. Als Frank kwam zou zìj 't het eerste goedmaken - zij was toch begonnen.
Zaterdags aten de kinderen met Juf altijd een uur vroeger, omdat ze dan 's avonds in 't bad gingen. Daarna mochten ze in hun nachtgoed en pantoffels altijd nog een uurtje opblijven in de leerkamer, en dat vonden ze hun ‘zaligste uurtje,’ want dan las Juf meestal wat voor of ze vertelde wat.
Op de gang kraakte een deur. Aan 't knarsen hoorde Betty dat 't die van de badkamer was, en met een beetje 'n verlegen gezicht keek ze naar Juf en Frank die binnenkwamen, Frank in zijn schoon hansopje. Bijna onmiddellijk zag hij 't boek liggen, en nam 't op.
‘Hè Betty, dat 's nu eens lief van je,’ riep hij verheugd uit, en ging naar haar toe. Betty kwam ook een pasje tegemoet en met een kleur gaven ze elkaar een kus. Ze deden verlegen, want 't gebeurde niet dikwijls, dat ze elkaar een zoen gaven.
Juf zette onderwijl thee.
‘Ziezoo, kinderen,’ zei ze, ‘nu is alles weer in orde en nu gaan we gezellig theedrinken. Ik heb ook nog een kleine verrassing voor jullie!’
De twee kinderen waren gaan zitten en Juf haalde een brief uit haar zak!
‘O, lekker! van Kitty?’ vroeg Frank.
‘Ja,’ antwoordde Juf, ‘Aaltje bracht hem zoo juist.’
‘Komt ze gauw?’ vroeg Betty.
| |
| |
‘O ja, de volgende week al!’
‘Gelukkig,’ zei Frank blij. ‘'t Is niks leuk zonder Kit,’ en hij slurpte hard van zijn lepeltje.
Betty verbood hem niet; ze vond 't naar, maar begrijpelijk, dat Frank Kitty miste, en ze dacht bij zichzelf, dat niemand háár zou missen!
‘Luistert nu,’ zei Juf, die den brief openvouwde.
‘Lieve Juf, en Betty, en Frank!’
‘En niet aan papa en mama?’ vroeg Frank.
‘Daar is vanmiddag al 'n brief voor gekomen,’ zei Juf. ‘Maar wees nu stil:
‘Lieve Juf, en Betty, en Frank!
Schrijf ik niet gauw? dit is al de tweede keer, nee de derde hè? dat ik schrijf, en tante zegt, dat ik wel een schrijf-maschiene op mijn verjaardag mag hebben!
O Juf, 't is hier toch zoo heerlijk! We gaan iedere dag naar Scheveningen, maar niet naar 't Kurhaus (spel ik dat niet mooi?) want dat is te duur. Daar zijn we verlede Zondag geweest. Daar was 't stikvol en zoo warm. Toen heeft een kelner op mijn beste jurk gemorst. Maar Tante zegt dat ik 't niet helpen kan, hoor Juf! En oom was zoo boos. Verheel je, oom zei stommerd tegen die kelner! En toen moesten we zoo lachen!
We gaan haast altijd 's morgens met de juffrouw
| |
| |
en Bertha en Annie. Tante komt dikwijls 's middags. 's Middags tremmen we, 's morgens moeten we loopen. 't Is zoo leuk op 't strand. Er zijn allemaal kleine kraampjes. Daar krijg je limonade met ijs en met rietjes. Daar koop je vruchten. En ook melk.
Bertha is erg aardig. We moeten altijd om haar lachen. Met Annie moet ik altijd kibbelen. Dat komt vanzelf. Annie is een kat, moet je weten.
Tante is erg lief. We gaan wel eens boodschappen doen met tante. Dan gaan we taartjes eten. We hebben eens ijs gehad. Ik kom Woensdag terug. Tante zou den trein schrijven.
Nou, dag Juf, dag Frank, dag Betty. Je hebt de groeten van Bertha. En van Annie en van mij.
Kitty.’
‘Wat 'n leuke brief,’ zei Frank.
‘'k Wou er ook wel eens logeeren,’ zei Betty; ‘Bertha is zoo aardig, en Annie vin ik ook wel aardig. 't Is 's zomers niets prettig in Amsterdam.’
‘Kom,’ zei Juf, ‘nu zeg je maar wat! waarom is 't hier niet prettig?’
‘Nou, iedereen zegt 't toch!’ hield Betty vol, ‘en iedereen gaat op reis. Alleen wìj blijven thuis en....’
‘Je moet geen andere menschen napraten,’ viel Juf haar in de rede; ‘'t is hier anders nogal uit te houden, en niet iedereen heeft zoo'n grooten schaduw- | |
| |
rijken tuin, als jullie hier hebt, hoor! En “iederéén” op reis! Je moest eens weten, hoe duizende menschen en kinderen, die wat frissche lucht broodnoodig hebben, thuisblijven, en hòe!’
‘Wat voor kinderen?’ vroeg Frank nieuwsgierig.
‘O, daar spreken we op een anderen keer over - dan zal ik jullie daar wel eens van vertellen. Maar nu moet ik je over wat anders, spreken over daar strakjes, hoor! Ik heb me er zooeven over verbaasd, en 't spijt me zoo erg, dat jullie zoo weinig van elkaar verdragen kunt. Je begrijpt toch wel, dat ik er niet altìjd bij kan zijn? Weet je wel, dat ik jullie voor een paar weken ga verlaten?’
‘Wàt?!’ riepen ze allebei uit, verwonderd.
‘Daar wist ik nièts van, Juf!’ riep Betty. ‘Jakkes! waarom?’
‘Ja, waaròm?’ vroeg Frank. ‘Ik vind 't niets goed!’
‘Dat spijt me voor jou, Frankje!’ glimlachte Juf. ‘'t Moet dan maar zonder je goedkeuring! Maar kinderen - 't is om geen prettige reden! Je moet weten, dat mijn zuster me juist schreef, dat moeder zich den laatsten tijd zoo zwak en akelig voelt en nu moet zij de volgende week weer naar haar betrekking terug en dan is moeder zoo alleen den heelen dag. Daarom heeft mama met mij afgesproken, dat ik voor een paar weken naar huis zou gaan!’
‘Wat vreeselijk akelig voor u, Juf!’ zei Betty har- | |
| |
telijk, en legde haar hand in die van Juf. ‘Ik hoop maar, dat uw moeder gauw beter wordt.’
‘Moet u al gauw weg, Juf?’ vroeg Frank.
‘Ja, zooals ik je zei, de volgende week, op een Donderdag meen ik, moet mijn zuster weg, en dan wilde ik Donderdag 's morgens gaan!’
O, wat lam! zóó gauw al!’ riep Frank teleurgesteld uit. ‘En wìj dan?’
‘Jullie?! Maar jongen, om te beginnen blijf ik geen jaar weg en dan - je zult 't wel eens meer zonder mij moeten stellen. En nu wat anders: naar bed, naar bed zei....’
Maar Frank ging op 't grapje niet in. Bedaard gingen ze naar bed, zonder tegenspreken, en toen Juf ze goedennacht zei, voelden ze, hoe ze alle twee van haar hielden.
‘Mama, mogen we mee Kitty gaan halen?’ vroeg Frank Woensdagmorgen.
‘Och neen, jongenlief,’ zei Mevrouw Houckaert, terwijl ze bezorgd naar buiten keek. ‘Kijk eens, hoe vreeselijk 't regent - je hebt er niets aan!’
‘Hè, en Betty mag wèl mee, en ik ben haar tweelingbroer nog wel,’ zeurde Frank, die 't heerlijk vond aan 't Centraal-station.
| |
| |
‘O, maar Betty gaat evenmin als 't zulk weer blijft - dus troost je daar maar mee!’
Maar Frank was er volstrekt niet mee getroost. - 't Kon hem eigenlijk niets schelen, of Betty ook niet mocht, want hij was niet jaloersch van aard. - Hij zei 't alleen maar om zijn zin te krijgen, en wou nog één poging wagen.
‘Toe nou, Ma,’ klaagde hij zeurig en trok zoo'n armoedig gezicht, dat zijn moeder in den lach schoot en - Franks zaak was gewonnen, maar inplaats van heen te gaan, zooals Mevrouw heimelijk gehoopt had, drentelde hij met een vervelend gezicht door de kamer - de regen had blijkbaar invloed op zijn humeur. Zijn moeder, die niet gewend was, de kinderen 's morgens al in de eetkamer te zien, werd duizelig van 't regelmatig gestap.
‘Och Frank, houd alsjeblieft op!’ verzocht ze vriendelijk. ‘'k Word zeeziek van je wandelen. Toe, ga eens wat doen! Is je vakantiewerk al af?’
‘O jee, allàng!’ blufte Frank, die eergisteren de laatste som maakte.
‘Heb je niets te lezen?’
‘'k Weet niet waarin!’
‘En al die boeken in je boekenkast - is daar niets voor Frankje Houckaert bij?’
‘Och -!’
Mevrouw zuchtte.
| |
| |
Hij was over 't algemeen zoo'n prettige, gemakkelijke jongen, maar àls hij zich eenmaal verveelde, dan was 't ook erg, en - Mevrouw had er niet veel slag van, om hem dan in een andere stemming te brengen. Dat zou wat geven, als Juf er al dien tijd niet was!
‘Kun je niet iets bedenken, om Kitty een plezier te doen als ze straks thuiskomt?’
Frank wiebelde op zijn hakken heen en weer en bedacht zich.
‘Ja!’ riep hij ineens met 'n harde stem uit en terwijl hij zijn moeder kwasi-gewichtig vlak in de oogen keek, zei hij met nadruk: ‘maar daar is veel voor noodig!’
Mevrouw Houckaert glimlachte.
‘Wat moet 't kosten?’
‘Dáár weet 'k niets van,’ zei Frank op een toon, of dàt 't minste was. ‘Maar dat zal 'k wel vragen.’ - En dan terloops: ‘'k Mag zeker wel even een boodschap doen?’
‘Neen, beste jongen, eerst weten waarvoor!’ zei zijn moeder beslist, hoewel ze in haar hart toch lachen moest om de moeite die hij deed, om er toch even uit te komen.
‘Dan is 't geen verrassing meer,’ zei Frank pruilend en teleurgesteld, maar toen hij zag, dat zijn moeder dit keer volhield, zei hij: ‘Och, 'k heb zoo'n hoop punaises noodig.’
| |
| |
‘Dat treft,’ zei Mevrouw Houckaert kalm. ‘Kijk eens, wat papa gisteren juist meegebracht heeft!’ en ze gaf hem een plankje vol punaises.
Half boos, dat hij toch niet uit mocht en aan den anderen kant blij, dat hij nu dadelijk zijn plannetje ten uitvoer kon brengen, verliet Frank fluitend, tot Mevrouws verlichting, eindelijk de eetkamer.
Kitty had al zoo lang naast haar bed een ster van Nieuwjaars- en reklameplaten willen maken, en ze had daarvoor al 'n heeleboel plaatjes bij elkaar. Maar 't was er nooit van gekomen, en nu was die wensch van Kitty hem zooeven ineens te binnen geschoten.
Na eerst een hamertje te hebben gezocht, liep hij vlug de trap op, naar Kitty's kamertje.
‘Hè Juf, bent u daar? gezellig!’ riep hij vroolijk uit.
‘Ja, erg gezellig,’ zei Juf haastig, die bezig was 't linnengoed van Kitty op te bergen. ‘Maar wat kom je hier doen, Frank? Ik kan je hier heusch niet al te best gebruiken, hoor, want 'k weet zelf haast niet, hoe 'k nog klaar kom!’
‘Dat treft slecht, Juf!’ zei Frank ondeugend, ‘want 'k moet hier den heelen ochtend zijn!’ Maar toen hij zag, dat Juf 't werkelijk vervelend vond, zei hij goedig: ‘Maar 'k zal heusch geen rommel maken, hoor! en àls 'k 't doe - 'k zeg àls, want je kan nooit weten - dan ruim ik 't zelf op. - Goed?’
| |
| |
Juf knikte afgetrokken - want waar was dit, en waar was dàt van Kitty toch?
Frank had uit Kitty's nachttafeltje de kaartjes gehaald en - boem, daar stond Frankje met zijn leeren laarzen op Kitty's schoone sprei.
Juf keek om.
‘Och Frank, hoe kun je dat toch doen!’ riep ze verdrietig uit. ‘Met je vuile laarzen op 't schoone bed! Kom er dadelijk af! Dàdelijk, zeg ik!’
Maar Frank bleef waar hij was en liet Juf kalm één voor één zijn zoolen zien. ‘Is dat vuil, Juf?’ vroeg hij vriendelijk. ‘Zeg nou zelf, is dat vuil?’
Maar hoe schrok hij, toen hij twee vuile plekken, waar zijn voeten hadden gestaan, ontdekte.
Boos trok Juf hem van 't bed af.
‘Nu ga je dadelijk de kamer uit, hoor Frank! Die sprei kan nu weer net zoo de wasch in! Wat ben je toch lastig vandaag!’
Frank droop af.
‘Dat 's nummer twee die me vandaag lastig vindt,’ bromde hij ondeugend. ‘Hoe is 't mogelijk! Maar 'k ben 'n boon als 'k weet, hoe 'k aan die vuile pooten - voeten meen 'k, kom! Ik ben toch heelemaal niet buiten geweest, daar heeft Mama wel voor gezorgd!’
Frank was natuurlijk vergeten dat hij, voor hij naar boven ging, eerst even in den tuin was geweest om den hamer uit 't schuurtje te halen - en toen zulke
| |
| |
heerlijke aarde-voeten had meegebracht. Maar al begreep hij er niets van, 't speet hem toch, dat hij Juf weer dubbel werk had gegeven, en dat hij nu niet de plaatjes kon ophangen, was hem ook allesbehalve naar den zin.
Fluks veegde hij zijn voeten af op de ruige mat; de zoolen, de kantjes en de hakken en zag toen met voldoening op den lichten looper dat ze niet meer ‘afgaven’ en met berouw ontwaarde hij, hoe hij eerst naar boven was geloopen.
Hij snelde nu de trap weer op, en voor Juf nog wat zeggen kon, zei hij gauw: ‘Ze zijn schoon! wees maar niet bang, Juf!’
Juf kon niet nalaten even om hem te lachen! Dat gaf hem moed en hij zei vroolijk: ‘Ziet u, ik kwam ook om den boel schoon te maken, maar u hebt er al een andere over gedaan, zie ik.’
‘Neen, dat 's dezelfde,’ zei Juf. ‘'t Was niet zoo héél erg, maar 't is toch niet heelemaal weg! Zie maar!’
‘Nou, ik zie d'r niets meer van,’ zei Frank luchtig, en toen, bijdehand: ‘'t was dus maar veel geschreeuw en weinig wol.’
Juf keerde zich even om, en Frank trok z'n laarzen toch maar liever uit.
't Was 'n gezellig werkje, die kaartjes en plaatjes opprikken. 't Koninginnetje natuurlijk in 't midden, want daar was Kitty dol op! Juf hielp hem, niettegenstaande
| |
| |
haar haast, ook nog even zoodat Frank na een half uur ermee klaar was.
Met een kleur van inspanning bewonderde hij zijn werk.
‘Als dàt niet knap gedaan is, dan weet ik 't niet,’ zei hij pedant, en Juf vond 't ook.
‘Zou u 't gek vinden als 'k een bloemetje op d'r tafel zette?’ vroeg hij een beetje verlegen, want hij schaamde zich voor zijn gevoel.
‘Niets gek, maar wèl heel aardig,’ antwoordde Juf en toen sloeg ze haar arm om Franks hals en vroeg:
‘Ben je zoo blij, dat Kitty terugkomt?’ en ze probeerde hem in 't gezicht te zien.
Maar Frank duwde zijn neus tegen haar arm en zei haastig: ‘Ja, 'k vin 't héérlijk! Kitt is zoo lief!’
‘En zou Frank ook niet zijn best doen, om net zooveel van Betty te gaan houden?’ vroeg Juf zacht.
‘Och, dat kan 'k tóch niet,’ zei Frank gemelijk. ‘Ze houdt immers geen spier van mij!’
‘Onzin!’ zei Juf beslist. ‘Je weet 't wel beter! Maar je kunt niet 't minste van haar velen en....’
‘Nou, zìj kan zeker veel van mìj velen!’ riep Frank minachtend uit! ‘'k Heb nog nooit zóó'n lastige tante gezien!’
‘En Betty vindt 't zelfde van jou! Zìj hèeft nòg nòoit zoo'n làstigen bèngel gèzien!’ Als jullie 't tenminste eens probeerden, om wat van elkander te ver- | |
| |
dragen, dan zou je eens zien, dat 't wel beter zou gaan!’
‘Nou Juf, 'k zal er nog eens over denken,’ beloofde Frank met 'n kwasi-ernstig gezicht en hij liep de trap af, Juf achterlatende, die 't maar half goed vond, dat hij er zich zoo luchtig afmaakte.
Hoewel de regen veel minder was geworden kwam er toch een rijtuig voor om Kitty af te halen, en dat ontlokte Frank de opmerking ‘waarom Mama dan eerst zoo tegengestribbeld had, als ze toch gingen rijden.’
Toen de trein aankwam kregen ze Kitty dadelijk in 't oog; ze viel bij 't uitstappen haast in de armen van Juf.
‘O hemel, mijn pakjes,’ riep ze uit en stapte weer in den coupé terug, waar haar pakjes, parapluie, een taschje en een boek keurig netjes op de bank lagen, blijkbaar om niet vergeten te worden.
‘Bijna vergeten, hè?’ zei ze met een kleur van schrik en erg in haar nopjes ‘dat ze er nog zoo goed om gedacht had!’ Toen ontmoetten haar verrukte oogen den spottenden blik van Frank.
‘O, jij lacht me weer uit!’ riep ze vroolijk. ‘Je vindt me weer kinderachtig hè? Hier, draag ze maar voor me.’
Frank nam ze beleefd aan. ‘Wat zit erin, Kitt?’ vroeg hij nieuwsgierig, terwijl hij de bobbelige, gezellige pakjes betastte.
‘O - dat zul je thuis wel zien,’ zei Kitty kalm en
| |
| |
ze had plezier in 't lange gezicht van haar broertje.
‘Kitty, wáarom heb je al dat gedoe niet in je koffer gepakt?’ vroeg praktische Betty.
‘Betty, òmdat ik 't op 't laatste oogenblik nog kreeg,’ antwoordde Kitty. ‘Als je tenminste met “gedoe” de pakjes bedoelt.’
Toen ze in 't rijtuig zaten, zei Kitty blij: ‘Hè, heerlijk, om weer thuis te komen!’
‘En je vondt 't zoo leuk in Den Haag?!’ riep Frank verbaasd.
‘Nou? daarom kan 't toch ook wel prettig zijn, om weer hier te komen?’ hield Kitty vol. ‘'t Was in Den Haag vreeselijk gezellig! Verbeeld-je, we mochten haast alles doen wat we wouen!’
‘Goeie boel!’ meende Frank, en klakte met z'n tong.
‘En zeg,....’
‘Zeg jij 't maar!’ viel Frank in.
‘Hè, wees nou niet zoo flauw! Luister nou! We mochten zoo dikwijls alléén uit en dan kochten we lekkers, en....’
‘Ging de juffrouw dan nooit mee?’ vroeg Betty.
‘O, ook wel eris, maar die vond toch alles goed. Ze lijkt niet erg op ònze Juf,’ zei Kitty ondeugend, en ‘ònze’ Juf keek uit 't raampje.
Het rijtuig rammelde verbazend, zoodat 't praten niet gemakkelijk was, maar gelukkig waren ze gauw thuis.
| |
| |
Mevrouw Houckaert kuste Kitty hartelijk; iedereen was blij, dat 't kleine meisje weer thuis was en zij zelf was over alles verheugd en tevreden.
‘Gut Ma! 't Is net, of ik 'n jaar ben weggeweest, - en wat is 't hier gróót geworden?’
Ze lachten allen.
‘Nou ja, 'k weet natuurlijk óók wel, dat 't niet zoo is,’ verdedigde Kitty zich, ‘maar 't is toch nèt zoo!’
Aan tafel was ze niet uitgepraat over alles, Den Haag en Scheveningen. Kitty was een en al vuur over 't strand en de gezellige drukte en de ‘leuke kraampjes’.
‘Neen maar, zie je,’ zei ze, - ‘dáar kun je nu net van àlles krijgen! Tante kocht er haast altijd de vruchten voor 's middags en dan dong ze zoo àf! D'r was één kraampje en daar verkochten ze niets dan Oostersch lekkers en hij was 'n echte Turk! En hij had zoo'n rood ding met zoo'n kwastje op z'n hoofd....’
‘'n Fez?’ vulde Mijnheer vragend aan.
‘O ja, 'n fez! nou maar, die zee toch zulke gekke dingen. D'r stonden altijd 'n hoop menschen om 'm te lachen. O zeg, ik heb 'n heeleboel van dat lekkers meegebracht! 't Is net elastiek, in 't eerst vond 'k 't zoo griezelig, maar 't ìs héér-lijk!’
‘'k Geloof, dat jullie daar den heelen dag snoepten!’ zei Juf half lachend, half ernstig. ‘'k Hoor tenminste niets anders dan van lekkers!’
Allen keken Kitty aan, die tot in haar halsje bloosde.
| |
| |
‘Och,’ zei ze onwillig - ‘iedereen dee 't. Heusch waar, je kon op de loopplank haast niet loopen, zoo vol als 't er was!’
‘Nu we zullen straks je koffer inspekteeren,’ beloofde Juf. ‘Dat is nog net 'n goed werkje voor na den eten.’
‘Hè ja,’ zei Frank. ‘Heb je leuke dingen meegebracht, Kitt?’
‘O, hoopen! Je moet weten, die Bertha is toch zoo vrééselijk gul! alles geeft ze zoo maar weg, en als ze maar éven merkt dat je iets aardig vindt, dan geeft ze 't je dadelijk.’
‘Je hebt toch nooit iets gevraagd!’ vroeg Mevrouw.
‘Welzeker niet, ma!’ antwoordde Kitty oprecht. ‘Maar heusch, ik kon er niets aan doen, want 'k wou 't dikwijls niet aannemen, en dan stopte ze 't zelf in mijn koffer! O, dat 's toch zoo'n grappig kind! Verbeeldt u, al haar dingen geeft ze weg, en dàn weer verzint ze van allerlei om geld van tante te krijgen!’
‘Krijgen ze daar gèld?! zoo maar in hun zak?!’ vroeg Betty nieuwsgierig. ‘Hè, wat héérlijk! ‘Ik wou, dat u dat óók dee, ma!’
‘En ik ben blij, dat mama dat nièt doet!’ zei Mijnheer kort. ‘Jullie hebt niets met geld noodig en me dunkt, dat je nogal aardig wat in je spaarpot krijgt!’
‘Daar hèb je wat an!’ bromde Betty stil voor zich, maar ze zweeg opeens, want haar vader keek haar streng aan.
| |
| |
't Gesprek was hem eigenlijk niets bevallen. Al dat gepraat van Kitty over lekkers en die vrijheid - ze moest maar vooreerst niet meer in Den Haag gaan logeeren.
Toen de maaltijd was afgeloopen, ging Juf met de drie kinderen naar de leerkamer.
‘Gunst, Kit,’ zei Betty, die er op de trap ineens aan dacht, ‘d'r is zulk akelig nieuws!’
‘Ajakkes, wat dan? Toe zeg 's gauw!’ drong Kitty aan.
‘Verheel je, Juf gaat morgen weg! naar haar moeder! maar niet voor lang, gelukkig!’
‘Hè gut, wat naar, wat vrééselijk naar!’ jammerde Kitty. ‘Maar waaròm? waarom gaat Juf naar d'r moeder? zoo maar?’
‘Ach neen, d'r moeder is ziek, en nu is er niemand, en zoo,’ zei Betty haastig, die uitleggingen altijd vervelend vond. ‘'t Is natuurlijk heel akelig voor haar, maar voor ons toch ook, hoor! En net in de vakantie!’
‘Nou, en voor mìj dan! Voor mij is 't nog veel erger! Ik ben nog wel pas thuis!’ riep Kitty klagend uit.
Juf had met Frank den koffer al opengemaakt, toen de meisjes binnen kwamen.
‘Waar zijn jullie zoo lang gebleven?’ vroeg ze verwonderd. Maar Kitty antwoordde daar niet op en zei,
| |
| |
half huilend dat ze 't vreeselijk vond, dat Juf weg moest!
Juf troostte haar en zei, dat 't toch zeker niet voor lang zou zijn, want haar moeder was niet heel erg ongesteld.
En Kitty liet zich troosten, vooral toen Juf beloofde, dat ze ‘heerlijke lange’ brieven zou schrijven!
En nu gingen ze aan 't uitpakken. Er kwamen zulke leuke dingen uit, naar Frank zei! 't Woord ‘leuk’ was hem onmisbaar. Bij alles en voor alles gebruikte hij 't!
Kitty vond 't prettig dat ze allemaal haar zaakjes zoo aardig vonden. ‘Kijk’ zei ze. ‘Nu moet je toch eens even zien, wat 'k allemaal van Bertha heb gekregen.’
't Waren wel kleinigheden, zooals een schelp met gedroogd zeewier, een portret van de koningin, 'n aardig verguld portretlijstje, en zoo meer, maar de kinderen waren er erg blij mee.
't Lekkers, dat tante in een Huntley & Palmers-blikje had gedaan - werd geproefd en - zalig gevonden.
‘Neemt ù er niet van, Juf?’ vroeg Betty verbaasd.
‘Nee kind, 't is mij te zoet, hoor,’ zei Juf afwerend. ‘En 't is zoo lijmerig.’
‘Ja, 't is zoo trekkerig - net elastiek!’ zei Frank met volgepropte mond, maar 't is dol!’
‘Nu vin je zeker wel goed, Kit, dat ik 't trommeltje in bewaring neem, hè?’ vroeg Juf. ‘Jullie wordt nog allemaal ziek van dat maagbedervende goed!’
‘Verbeel je! maagbedervend!’ riep Kitty verontwaar- | |
| |
digd uit. Maar ze liet 't Juf toch kalm opbergen.
‘Hè, 'k kan me niet begrijpen, dat u morgen om dezen tijd niet meer hier bent!’ begon Betty. ‘Wat zal 't hier saai zijn.’
‘We moeten natuurlijk beneden zitten!’ voorspelde Kitty.
Frank trok 'n gezicht. ‘Lekker!’ zei hij, ‘maar andersom!’ - Ja Juf, ik zwijg al,’ voorkwam hij Juf, die hem verbieden wilde.
‘Toe, vertel u nu voor 't laatst nog eens wat!’ vroeg Kitty.
‘Ik mag toch wel 'n vergoeding hebben - want zóó ben ik thuis of u gaat weg!’
‘Of jij 't hier ook hard hebt, stumperd. Maar vertellen - neen, daar kom je wel wat laat mee aan! 't Is te laat, over een halfuur moet jullie naar bed!’
‘Laat ik aan Ma gaan vragen of we mogen opblijven!’ bedacht Frank, en zonder antwoord af te wachten, vloog hij de kamer uit en kwam een paar minuten later teruggehold.
‘'t Mag hoor!’ zei hij hijgend. ‘Ma zei dàlijk ja! Leuk hè?’
Dat vonden de anderen ook. - ‘Wat vertelt u nu, Juf? Van school?’
‘Hè ja, van school!’ riep Kitty uit. ‘Verleden zei u, dat u eens wat vroolijks van school zou vertellen - weet u nog wel?’
| |
| |
‘Iets vroolijks?’ zei Juf. ‘Iets vroolijks?’ herhaalde ze peinzend. ‘Neen, daar wil me op 't oogenblik niet zoo iets te binnen schieten, maar 'k herinner me wel wat, dat ook aardig is om te hooren, al is 't niet vróólijk!’
‘Nu, om 't even!’ zei Frank wijs. ‘'t Zal toch wel leuk zijn.’
En evenals andere keeren als Juf vertelde, gingen ze nu gezellig om de tafel zitten - Juf had onder de hand thee gezet en geschonken - en nam nu haar haakwerk, want ze kon niet ‘zitten nietsdoen’.
‘Wat ik jullie vertellen wil is iets, dat gebeurde in den tijd toen ik de lesuren tot oefening bijwoonde, vóór ik zelf onderwijzeres werd.
't Was op een dag kort vóór de groote vakantie. In mijn klas,’ zal ik maar zeggen, hadden ze 't eerste uur theorie van een zekere juffrouw Cooper, dat geen heel aardig mensch was. Ze was wel goedhartig en zoo, en een beetje vriendelijk ook wel, maar ze had heelemaal geen slag om met kinderen om te gaan, en er was dan ook haast geen enkel kind, dat niet lastig bij haar was, of haar niet plaagde.
Je moet weten, dat ze als erg bedillerig bekend stond en 't had mij ook al meermalen geërgerd als 'k haar zoo zachtjes zag rondsluipen, altijd in de hoop iets te hooren dat - nu ja - dat nu eigenlijk niet voor háár ooren bestemd was.’
| |
| |
De kinderen giegelden en ook Juf moest nog bij de herinnering lachen.
‘Nu maar, dien ochtend dan hadden we extra den tijd vóordat de bel ging - 't horloge van de direktrice was bepaald achter - en juffrouw Cooper liep met haar handen op haar rug en een strijdlustig gezicht door de klas. Haar kleine oogjes - ze had zulke flauwe, blauwe oogjes, - loerden overal rond, vooral in de lessenaars van de meisjes. Ineens stond ze stil, tuurde aandachtig in een lessenaartje en nam er toen een boek in roman-formaat, uit, waarvan ze den titel las.
‘O hé,’ dacht ik, ‘dat is daar niet pluis!’ en ja, ze keek erg minachtend en verontwaardigd en met een harde stem riep ze indrukwekkend:
‘Meisjes!’
't Werd natuurlijk doodstil.
En toen vroeg ze weer even plechtig:
‘Meisjes! aan wie hoort dit boek?’ en ze hield het met een vies gezicht tusschen duim en wijsvinger in de hoogte.
Een mager, lang meisje met een geestig, bleek gezichtje, kreeg een kleur. Even aarzelde ze en toen zei ze stug:
‘Van mij!’
‘Héééé!’ zei juffrouw Cooper lang gerekt. Het klonk plagend en 't maakte 't kind kriebelig.
‘Is 't van jou?’
| |
| |
‘Neen.’
‘Van wie heb je het te leen?’
Geen antwoord.
‘Van wie heb je het te leen?’
Hesther van Buuren, zoo heette het meisje, bleef zwijgen.
‘Weten je ouders, dat je dat leest?’
‘Neen,’ zei ze kort.
‘Zoo - zoo!’
Hesther zei niets.
‘Zoo, zóóóóó!’ zei juffrouw Cooper weer. ‘'t Is netjes, hoor! 't Is netjes! dàt moet 'k zeggen!’ barstte ze los.
Hesther keek haar trotsch en minachtend recht in haar oogen aan. Je kon aan haar zien, dat ze bij zichzelf dacht:
‘Mensch, je moest eens weten, dat 't me geen zier kan schelen wat je zegt!’
De oogen van juffrouw Cooper begonnen te knippen onder dien uitdagenden blik en ze beval:
‘Kijk vóór je!’
Met een ruk draaide Hesther zich om, ging op haar plaats zitten, zocht wat in haar lessenaar en deed of de heele zaak verder buiten haar omging. Maar ik geloof, dat ze zich uit alle macht moest bedwingen om niet te huilen, want ik zag haar af en toe op haar lip bijten, en ze was nog bleeker dan anders.
Hesther kende haar les niet of deed tenminste alsof, en ontving de straf of 't haar niet aanging.
| |
| |
Ze zat keurig rechtop en keek kalm voor zich uit.
‘Hóór je me niet?’ vroeg juffrouw Cooper.
‘U vráágt me toch niets!’ zei Hesther stug.
‘Ik zei, dat je je punten verloren hebt en dat je na vieren je les moet overleeren.’
‘O,’ zei Hesther onverschillig.
‘Kan 't je niet schelen?’
Hesther haalde de schouders op. ‘'k Heb vanmiddag geen tijd voor u,’ zei ze koel.
Juffrouw Cooper werd rood, o, - zoo rood!
‘Wàt blief je?’ riep ze schel uit. ‘Geen tijd? geen tìjd?! geen malligheid, hoor! Je blijft, en daarmee uìt!’
‘'k Kan toch heusch niet!’ hield Hesther vol, terwijl ze moeite moest doen om niet te lachen. ‘'k Moet al voor juffrouw Hanebeek blijven.’
‘Dan leer je je les vanavond thuis en je zorgt, dat je morgen om halfnegen er bent om ze op te zeggen!’
‘Ik moet al om vóór half negen bij juffrouw Hanebeek zijn,’ vertelde Hesther kalm.
‘Dan blijf je morgen om vier uur.’
‘Ja, juffrouw Hanebeek....’ begon Hesther aarzelend.
'k Kon 't niet helpen, maar 'k moèst lachen. De heele klas gniffelde in stílte, maar juffrouw Cooper vond 't niets aardig en wond zich hoe langer hoe meer op.
‘Neem je theorieboekje en je kladschrift en ga aan 't tafeltje zitten, dan moet je de les maar eens twee keer uitschrijven.’
| |
| |
Aan 't tafeltje zitten was op één na de laatste straf, die toegepast kon worden. 't Èrgste was, uit de klas gestuurd te worden - want ieder oogenblik kwam de Direktrice door de gang en iedereen had een schrik voor de verbazende vertalingen die juffrouw de Cort liet maken, en de standjes die ze gaf.
Hesther zocht met veel drukte haar theorieboekje, met nog meer drukte haar kladschrift, stootte een paar keer hard met haar hoofd tegen den lessenaar zoodat deze flink rammelde, en zei toen onverschillig:
‘Kladschrift is er niet!’
‘Slechte aanteekening voor Hesther van Buuren!’ riep juffrouw Cooper tegen 't meisje, dat de lijst hield. En dan tegen Hesther:
‘Je lei.’
Met dezelfde onnoodige drukte werd rammelend de lei te voorschijn gehaald, een griffel fluisterend aan een buurmeisje gevraagd, die haar proestend gaf, en toèn toog Hesther naar 't tafeltje, heel achter in de klas.
Rrrrrt - werd de stoel naderbij getrokken - enkele meisjes kregen kippevel van 't afschuwelijk geluid - en toen de les eindelijk opgezocht was, was ook 't uur om en hadden ze Fransch, ook van juffrouw Cooper. Ze was zoo boos, zoo boos! maar geen wonder, want er was letterlijk niets uitgevoerd.
Hesther schreef vlijtig door, maar 't was niet om ùìt te houden van 't gekras. Juffrouw Cooper had 't
| |
| |
een poos aangehoord. Eindelijk barstte ze los, in 't Fransch, maar ik zal 't jullie maar in 't Hollandsch vertellen.
‘Hesther, hou dadelijk op met dat vreeselijke krassen of je kunt de klas uitgaan.’
Hesther keerde zich half om en zei kwasi-verontschuldigend:
‘Ce n'est pas mà faute que ma griffel krast.’
Betty, Frank en Kitty gierden 't uit, en Juf deed dapper mee.
‘Ja,’ zei Juf, ‘'t was tè gek! Je begrijpt, de heele klas proestte hard op, maar juffrouw Cooper vlóóg van haar stoel op, rukte de verschrikte Hesther bij een arm van 't tafeltje af en pakte driftig de lei op. Ze staarde en staarde, - en o, ik geloof, dat ze wit van kwaadheid werd.
‘Kijk meisjes, dat heeft vlugge Hesther in een half uur geschreven.’
Ze hield de lei in de hoogte, zoodat we allen zien konden. Er stonden náuwelijks eenige regels op, maar keurig en keurig, in groote ronde letters.
Maar nu was 't ook uit met haar geduld. Ze gooide de lei op tafel en zei tegen het kind: ‘De kámer uit! en ik verzeker je....’ Maar Hesther ging al en sloot de deur bedaard achter zich.
Nu was 't eindelijk rustig in de klas. O foei! wat was juffrouw Cooper zenuwachtig en warm! 'k Had
| |
| |
met haar te doen, want ze had toch wat te stellen, hoor, met die Hesther. Gelukkig waren de andere meisjes heel aardig dien ochtend en juffrouw Cooper kalmeerde langzamerhand weer!’
‘O juf! wat moest 'k lachen!’ viel Betty in. ‘Hesther was heelemaal niet te krijgen - ze was zóó bezet!’
‘Eigenlijk was 't bespóttelijk!’ zei juf met een lachje. ‘Want wànneer je ook op school kwam, heel vroeg of heel laat - altijd was Hesther er àl, of nòg.’
‘Was ze dom, juf?’ vroeg Frank.
‘En was 't een akelig kind?’ vroeg Kitty.
‘Dom en akelig? Geen van beiden en allesbehalve dom. Ze kon uitstekend leeren, bizonder goed zelfs, maar alleen wanneer de “juffrouw” wou!’
‘En de “juffrouw” wou zeker niet dikwijls, hè?’ lachte Frank.
‘O - dat hing er van af,’ antwoordde juf. ‘Voor die juffrouw Cooper wou ze zéker niet, maar voor een ander, van wie ze hield, spande ze al haar krachten in, daar kende ze altijd haar lessen bij en was haar huiswerk keurig netjes, terwijl ze 't bij juffrouw Cooper bijna iederen keer moest overschrijven.
Maar 't was een verbazend lastig juffertje en na die scène op dien ochtend werd 't nog veel erger; er ging nu geen dag meer voorbij of ze hàd wat met juffrouw Cooper en die werd er haast wanhopig onder. Moest Hesther haar les na schooltijd overleeren, dan deed ze,
| |
| |
of ze van vier tot vijf hard en met moeite zat te leeren, en om vijf uur kende ze dan nog maar de éérste regels. Niets hielp, want liet juffrouw Cooper haar de les uitschrijven, dan schreef ze zóo keurig en zoo akelig langzaam, dat ze in een uur maar een stuk of wat regels afkreeg. Ze dééd het er natuurlijk om, want een enkelen keer had ik haar op de gang tegen de andere meisjes hooren zeggen: ‘Ze kan me toch mijn les niet ingieten, en ze kan me toch niet gauwer laten schrijven dan ik wil!’
Maar boontje komt om zijn loontje - dat zou Hesther ondervinden.
Ik zei jullie al, dat 't vrij kort vóór de vakantie was. Den laatsten dag werden dan de verschillende klassen bij elkaar geroepen; de kleintjes beneden in de gymnastiekzaal en de grooten, dat waren de drie hoogste klassen, boven in de teekenzaal. Dat was daar dan net een rechtszaal: de meisjes allemaal op lage teekenbankjes in een halven cirkel, en juffrouw de Cort, je weet wel, de direktrice, achter een tafel in 't midden vóor den cirkel, en aan weerskanten van haar, op stoelen, de onderwijzeressen. Op dien laatsten dag hoorden de meisjes of ze overgegaan waren, of niet, en die van de hoogste klas, of ze een getuigschrift hadden verdiend.
Je begrijpt, dat 't een gewichtige dag voor iedereen was. Eigenlijk hoorde ik daar niet meer bij, maar juf- | |
| |
frouw de Cort had er niets tegen toen ik vroeg, of ik er bij mocht blijven. Ik was zoo'n belang in verschillende meisjes gaan stellen in de enkele weken, dat ik de lessen had bijgewoond, dat ik dien laatsten dag niet graag gemist zou hebben.
Eindelijk was dan de vijftiende Juli aangebroken. Er werd natuurlijk geen les meer gegeven, en in alle klassen heerschte een gewichtige, geheimzinnige drukte.
Het was 'n heele tijd om door te komen - dat uur, waarin de benedenklassen hun lot hoorden, maar ‘de grooten’ kwamen toch ook ten laatste aan de beurt, en 't was een min of meer angstig troepje, dat in de teekenzaal plaats nam.
Toen we allemaal zaten, verscheen de direktrice met de gevreesde zwarte lijst in de eene hand en een rol getuigschriften in de andere.
Haar gezicht stond deftiger en strakker dan ooit.
‘Had ze een aardig gezicht, juf?’ vroeg Kitty.
‘O neen, wel knap, maar o - mensch - zoo koud en strak. 't Was, of ze nooit lachen geleerd had!
Nu, eerst de jongsten, en toen kwam Hesther's klasse aan de beurt. Zij zat op den hoek van de eerste rij, vooraan, en ik op den hoek van de juffrouwen-rij, zoodat ik zoo goed als vlak naast haar zat. Ze keek heel onbezorgd.
Eerst werden de namen opgenoemd van de gelukkigen, die over gingen - en Hesther was daar niet
| |
| |
onder. Ze keek erg verbaasd - dàt was haar nog nooit overkomen, want al was ze lastig en al deed ze dikwijls met opzet haar werk slecht, haar repetities waren altijd heel goed en daar had ze steeds op vertrouwd en 't was tot nog toe ook goed gegaan! Maar nu?
Onder de twee of drie die herexamen moesten doen, was ze ook niet, en onder de arme ‘gezakten’ werd haar naam ook al niet genoemd. Ze begreep er nu niets meer van. Ik zag, hoe haar handen zenuwachtig haar schort verfrommelden en hoe haar mond trok - en ik had medelijden met haar, want wij, juffrouwen, wisten wat haar wachtte.
Eensklaps werd de stem van de direktrice scherp en hard, zóó, dat 't iedereen opviel.
‘Ik heb,’ begon ze, ‘den naam van Hesther van Buuren in 't geheel niet opgenoemd. Dat heb je zeker wel gemerkt?’ Ze wachtte op antwoord en ik vond haar onnoodig hard. Hesther knikte sprakeloos.
‘En nu zal ik je eens vertellen waaròm, Hesther!
Er is hier op school nog nooit en nimmer een kind geweest, dat 't de juffrouwen zóó lastig heeft durven maken, als jij 't den laatsten tijd gedaan hebt. Er ging geen dag voorbij of ik kreeg klachten over je - en hoe vaak ik je in de gang zag, dat je weer uit de klas was gestuurd, dat weet jezelf 't best.
Niets had invloed op je, nòch zachtheid, nòch strenge straffen, en 't is dáárom Hesther, dat ik - in overleg
| |
| |
met de school-commissie, besloten heb, je niet meer tot deze school toe te laten!’
Het was gezegd.
De direktrice zweeg even, en iedereen keek naar Hesther, die verslagen en onbeweeglijk voor zich uitkeek. Ze liet geen traan, maar haar strak gezicht was wit als marmer en haar groote grijze oogen keken star, zonder te zien, naar de groene toppen der boomen die even boven 't matglas der ramen uitkwamen, en zacht en luchtig heen en weer wuifden.
De harde stem van Juffrouw de Cort schrikte haar op.
‘En als je hier niet meer bent, dan hoop ik voor jou, dat je op een andere school beter zult beseffen, wáárvóór je op school gaat - dan je hier ooit gedaan hebt!
Ik weet heel goed, dat je je tijd meest hebt doorgebracht met romans en slechte boeken lezen, waarvan je ouders zeerzeker geen vermoeden hebben dàt je die leest, maar dìt kun je gelooven, als je zoo voortgaat je ouders niet te vertrouwen en net precies te doen en te laten waar jij lust in hebt, dan komt er niets van jou terecht en wordt je een bedorven mensch voor de maatschappij!’
‘De harde stem zweeg, de onmeedoogende woorden waren gezegd en het arme kind zat nog steeds in dezelfde onbewegelijke houding op haar bankje.
Aan de hoogste klasse werden nu met een klein toe- | |
| |
spraakje de getuigschriften uitgereikt, en dit was gauw afgeloopen.
Allen stonden op en men maakte zich gereed voor 't weggaan.
Hesther was gauw klaar. Het was maar een dun pakje boeken, dat ze had mee te nemen, en met stille treurige oogen zat ze, alleen, in haar bank te wachten tot haar klas vertrekken mocht.
Ik was meegegaan om de een of ander nog eens te helpen. Zoo graag had ik Hesther toegesproken, want 'k had zielsmedelijden met haar, maar eerlijk gezegd, durfde 'k niet goed. Ik kende haar nog zoo weinig en wist niet, hoe ze 't op zou nemen.
Er werd vroolijk afscheid genomen van de juffrouwen, behalve door de stumperige gezakten, die met roode oogen stilletjes weggingen.
Hesther maakte zich 't heengaan niet moeilijk. Daar ik plan had om haar buiten toch nog maar even aan te spreken, had 'k gezorgd om in haar buurt te blijven en 'k zag, dat ze juffrouw de Cort, die druk bezig was met handjes geven, kalm, met een knikje voorbij liep - de school uit. Dat was weer echt Hesther.
Ik zei, zoo haastig als 'k maar durfde, juffrouw de Cort goedendag, en liep Hesther achterna. Ze was een van de eersten die buiten kwamen en ik zag nog net, hoe ze met een wanhopigen blik naar de school keek en zich toen langzaam omkeerde.
| |
| |
Ik legde mijn hand op haar schouder. Ze bleef staan en keek verwonderd om. Ik had zoo te doen met 't bleeke, magere gezichtje, dat me de tranen in de oogen kwamen, en 'k zei niet dadelijk iets. Ze begreep natuurlijk, waarom ik haar achterna was geloopen, en ze wendde haar hoofd af.
‘Arm kind,’ zei ik, - ‘'k heb zoo'n medelijden met je.’
Met een schorre stem fluisterde ze: ‘Wat bent u lief.’
Ik nam haar arm en zei: ‘'t Is nog zoo vroeg. Ga even eerst met mij mee, om wat tot kalmte te komen.’
Ze keek me dankbaar aan en zei toen: ‘O, ik durf niet thuis te komen, juffrouw, ik zal 't nooit durven zeggen!’
Ik woonde destijds op kamers in dezelfde straat waar de school was, en ik liet haar eens gemakkelijk zitten en gaf haar wat eau de cologne.
Toen kwam ze los. Alle verdriet scheen vergeten en in alle boosheid en woede tegen juffrouw Cooper barstte ze uit.
‘Hoe vindt u 't toch, juffrouw? hoe vindt u 't toch?’ riep ze driftig uit. ‘Zoo'n standje en zulke woorden waar iedereen bij zat! En dat heeft die Cooper allemaal opgestookt - daar ben 'k zeker van! En 'k had dat boek niet eens gelezen!’
‘Zou je 't gelezen hebben?’ vroeg ik.
Ze kleurde, en zei openhartig: ‘Ja zeker, want 'k
| |
| |
had 't er voor te leen gekregen, maar 'k wist heusch niet, dat 't een slecht boek was! 'k Had 't nog wel te leen gekregen van Mevrouw Vissering! u kunt 't zelf aan Mien vragen.’
Ik geloofde haar, maar 'k vond 't hoogst onverstandig van die Mevrouw, want 't was allesbehalve een kinderboek.
‘Waarom heb je dat later dan niet eens gezegd?’ vroeg ik.
‘Tegen Cooper? dàt kunt u denken!’ riep ze minachtend uit. ‘'t Kan me geen sikkepit schelen, wat dat mensch van me denkt of zegt, maar o, als 'k geweten had, dat ze zóó tegen me zou stoken!’
Het kind zag 't verkeerd in. Ze was werkelijk in de meening, dat dat boek de aanleiding tot het wegsturen was geweest, en ik sprak er kalm met haar over en vertelde haar, hoe 'n verdriet ze juffrouw Cooper al dien tijd had gedaan.
Dat kon ze zich eenvoudig niet begrijpen: een jùffrouw verdriet over een schóolkind! Ze had, geloof ik, 't idée, dat de juffrouwen er grootendeels waren voor 't verdriet van de kinderen en dat 't vanzelf sprak, dat ze lastig en onhandelbaar moesten zijn.
Maar toen 'k haar zeide, dat juffrouw Cooper eens tegen mij had gezegd, dat ze tegenwoordig geen leven meer had op school en dat ze tegen iederen dag opzag, omdat ze zich niet tegen de plagerijen van haar, Hes- | |
| |
ther's klas, opgewassen voelde, toen begon Hesther te huilen en kreeg ze diep berouw. Ze had ook nooit aan 't leven van een schooljuffrouw búiten de school gedacht, er nooit aan gedacht, hoe moeilijk en zorgvol dit wezen kan, en nu was 't telkens: ‘Hàd ik maar....!’ Hesther zei, dat ze 't toch zoo onbillijk en onrechtvaardig van juffrouw de Cort vond, dat ze haar zulke dingen zei van dat gemis aan vertrouwen in haar ouders, zonder eerst te onderzoeken, of er maar iets vanaf te weten.
‘Gunst, juffrouw,’ zei ze, ‘mama zou vreeselijk gek opkijken als we kwamen vragen: “mama, mag ik dit, en mama mag ik dat lezen?” Ze zou 't erg lastig vinden, want ma leest zelf eigenlijk nooit! Ze heeft 't ook wel verschrikkelijk druk met 't huishouden,’ voegde ze er ophelderend bij, ‘want we zijn met z'n achten en we hebben maar één meid!’
Nu, om kort te gaan, ze durfde het niet zelf zeggen en bood ik aan, om 't voor haar te doen. Je begrijpt, dat ze dat heerlijk vond.
Alles viel nogal erg mee - haar ouders waren meer verdrietig en teleurgesteld dan boos, en de uitbarsting van drift, waar Hesther zoo bang voor was, bleef achterwege. Ik had maar weinig tijd meer en ging gauw weg - mijn plan had ik evenwel gemaakt.
Dienzelfden dag ging 'k naar juffrouw de Cort toe en vertelde haar alles en alles, en ten slotte smeekte ik
| |
| |
haar, of het nog niet eens met Hesther geprobeerd kon worden.’
‘O Juf, wat lièf van u!’ zei Betty warm.
‘Nu - 'k had 'n heeleboel te pleiten hoor, want juffrouw de Cort wilde er in 't eerst niets van hooren, maar 't eind was toch, dat ze beloofde, dat ze er met de Commissie over zou spreken!
Toen was 'k gerust, want de schoolcommissie bestond uit een paar oude, vriendelijke en echt goedhartige heeren.
‘En mòcht ze terugkomen?’ vroeg Frank gretig.
‘Ja Frank, ze mòcht,’ herhaalde Juf met denzelfden nadruk.
't Heette eerst, voor drie maanden op proef, en die doorstond ze met glans. Dat Hesther in de wolken was, toen ik haar den brief van juffrouw de Cort bracht - ik had gevraagd of ik hem brengen mocht - dat is te begrijpen! Wat had ik een voldoening van mijn moeite. O, ze lachte en huilde tegelijk. Het ging naderhand veel beter, zelf best met juffrouw Cooper, en Hesther kreeg op 't eind van 't jaar een mooi getuigschrift.
Juf zweeg, want ‘'t verhaal’ was uit en de drie kinderen vonden 't erg aardig. Maar ze hadden er graag nog meer van gehoord.
‘Dat was immers de school, waar u naderhand ook op kwam; als “juffrouw”, meen ik?’ vroeg Betty.
| |
| |
‘Ja,’ antwoordde Juf, ‘ik kwam er na de vakantie op, maar daar hoor je later wel wat van. Ik heb een heeleboel op die school beleefd.’
‘Hebt ù ook nog aan Hesther les gegeven?’
‘Ja, één jaartje, maar dat hoor je later wel, zeg ik je al!’
De kinderen waren nu ook heel tevreden en voldaan, en toen ze ieder nog een kopje thee met veel suiker kregen, gingen ze vroolijk slapen, nadat Kitty haar broertje een hartelijken kus had gegeven voor zijn alleraardigste verrassingen op haar slaapkamertje!
|
|