| |
| |
| |
V.
Betty in Den Haag.
Juf was vertrokken.
Donderdag en Vrijdag waren heel kalm geweest, omdat die beide dagen de tweelingen bij een paar vriendjes waren gevraagd. Ook de avonden in de huiskamer waren zeer meegevallen, wat 't ‘stil-zitten’ en ‘mond-houden’ aanging.
Maar de Zaterdag daarop!
Mevrouw Houckaert kon zich niet herinneren, dat ze ooit zoo'n drukken dag had gehad en dat ze ooit 's avonds zóó moe in haar hoofd was geweest.
Het was dien Zaterdag al 's morgens vroeg beginnen te regenen en er was niet veel kans, dat 't zou opklaren - want de lucht zag zoo egaal zwart. En gelaten vroeg Mevrouw na de koffie aan de kinderen wat ze van plan waren te doen.
‘Van plan?’ vroeg Frank verwonderd. ‘We hebben nooit een plan! Dat komt altijd vanzelf.’
Mevrouw beet zich op de lip. ‘Nu ja,’ zei ze, wat
| |
| |
ongeduldig, ‘ik meen, of je plezier hebt om 't een of ander te gaan doen, of zoo!’
‘Ik ga eerst de rest van mijn vakantiewerk afmaken,’ zei Betty, ‘en dan zal ik jou aan dat pélerientje voor je pop helpen, Kit!’
‘Leuk!’ zei Kitty in haar schik. ‘Ik en Frank hebben ons werk allang af, lekker! - Zeg Frank, willen we vanmiddag je postzegels gaan opplakken? Toe ja, hè?’
Mevrouw keek wat zuinig, toen ze dat hoorde! Postzegels plakken - die zeker eerst geweekt moesten worden - daar was warm water voor noodig en lijm, en misschien nog meer. Maar enfin, ze vond 't dan goed en Kitty mocht warm water halen.
Eerst was alles best; de drie kinderen zaten rustig aan de tafel en Mevrouw Houckaert lag gemakkelijk op den grooten rustbank te lezen. Maar 't begon Betty te vervelen, dat ze aldoor zoo aan de tafel stootten!
‘Hè ma, hebt u geen àndere tafel voor me?’ vroeg ze op half huilenden toon. ‘Ik kàn zoo niet schrijven! die akelige kinderen doen niets dan stooten!’
‘Ja, trek dan zelf de speeltafel maar uit, maar leg er een flinken doek over, hoor! Uit de kast!’
Frank lag op zijn knieën op den stoel; onverwachts gleed de stoel achteruit en de jongen viel voorover op de tafel. Een groote gulp water stroomde eerst over zijn mooi album en toen over Betty's werk.
| |
| |
Op Kitty's verschrikten uitroep keek Betty om - naar Frank toe te vliegen en hem door elkaar te schudden was 't werk van een oogenblik.
‘Wel heb ik óóit!’ riep Frank woedend uit. ‘'t Was mijn schuld nu toch heelemáál niet!’ en hij wou haar de schudderij dubbel betaald zetten, toen zijn oog op 't kleine zwarte pleistertje op Betty's oor viel. Hij kreeg een kleur, en 't bruine handje, dat al tot een vuist samengeknepen was, ontspande zich.
Zonder een woord te zeggen hielp hij Kitty, die den doek uit Betty's handen had genomen, den boel opruimen en met een warm gezicht bukte hij zich diep over 't album heen.
En Betty begreep hem. Ze had gezien waar hij - al was 't dan ook toevallig - naar keek, en ze schaamde zich.
Mevrouw Houckaert begreep van 't heele geval niets. Ze was zóó gewend, dat Frank en Betty om 't minste geringste kibbelden of elkaar in 't haar vlogen, dat deze plotselinge vrede haar begrip te boven ging. Maar - 't was nog wèl zoo rustig zóó - en tevreden las hun moeder door, zeer in haar schik dat die twee zooveel verstandiger werden!
‘Wil ik je even helpen, Frank?’ vroeg Betty opeens.
Frank zat zijn album zóó onhandig stevig af te boenen inplaats van te betten, dat ze medelijden met beiden kreeg, broertje en boek. Ze had geen spijt van haar overwinning, want een overwinning wàs 't voor haar
| |
| |
geweest, alles zoo maar ineens te vergeven - haar heele werk was toch bedorven!
Gretig schoof Frank haar 't boek toe; een poosje later stond hij vanzelf vlak naast haar om te kijken, of 't al minder werd, en toen gaf hij haar ineens een kus.
Betty werd er warm van, zoo blij als ze was met deze kleine hartelijkheid van haar broertje. Ze trok hem naar zich toe en fluisterde: ‘Prettig, dat we nu eens niet gekibbeld hebben, hè?’ En Frank antwoordde even hartelijk: ‘Ja, leuk hè?’
Het was een heerlijke gebeurtenis voor allebei en ook voor Kitty, die twisten zoo naar vond; en nú kon Frank ook beter begrijpen wat Juf van de week zei: ‘dat 't beter kòn worden, als ze zelf maar wilden.’
Frank ging de kamer uit en kwam na een poosje terug met een verlegen gezicht en een brief, dien hij voor Betty neerwierp.
Zijn zusje begon nieuwsgierig te lezen, terwijl Kitty mee inkeek.
Het was een briefje voor Betty's schooljuffrouw.
‘Geagte juffrouw van Luntere,
'T is Bettys schuld niet en ik bonste met mijn borst tegen de kom en toen vloog 't water d'r over en mijn allebum is ook bedorreve u moet mij maar straffe en Betty maar niet veele groete u dienaar Frank.’
| |
| |
Betty viel met haar gezicht op zijn schouder en proestte.
‘Wat is er noú weer?’ vroeg hij verontwaardigd, en hij duwde haar van zich af. ‘Lach je om mijn hanepooten? nou ja, die kan 'k niet beter! - Of lach je ergens anders om?’ vroeg hij wantrouwend.
‘Neen, heusch niet, nèrgens anders om!’ verzekerde Betty, en Kitty, die véél verder was dan Frank en beter leerde, zei zachtjes: ‘Hij laat altijd de uitgangen weg, en daar moet 'k altijd zoo om lachen.’ Betty glimlachte. Ze vond Frank toch tusschenbeide zoo erg lief, maar ze zou 't briefje maar niet geven en haar werk liever overmaken.
‘Is 't niet netjes, Ma?’ vroeg Frank, en liet 't aan zijn moeder zien.
‘Keurig, hoor!’ zei Mevrouw Houckaert, terwijl ze er vluchtig naar keek. Ze zuchtte! Het boek was zoo boeiend, en ze miste Juf, en.... ze zuchtte weer.
Toen de kinderen naar bed waren, vonden ze alle drie, dat ze ‘niets geen leuken Zaterdagavond’ hadden gehad, en Mevrouw was erg moe; ze zag bepaald tegen den Zondag op, want dan was Mina er óók al niet, en dan was 't nòg veel drukker met de kinderen.
Juist toen ze daarover tegen Mijnheer klaagde, bracht Mina een brief binnen.
Hij was van Mevrouw Houckaert uit Den Haag, waar
| |
| |
Kitty pas gelogeerd had, en die gehoord had, dat de juffrouw voor een paar weken naar huis was, en nu vroeg, of zij een van de kinderen, Betty bijvoorbeeld, dien tijd te logeeren mocht hebben, dan had haar schoonzuster het toch wat minder druk!
Nu, de heer Houckaert was er eigenlijk niets vóór, maar Mevrouw lokte het voorstel zeer aan, en daar het dan toch ook wel héél druk voor haar was, werd er besloten, dat Betty Maandag al gaan zou!
Betty had zich niets te veel van Den Haag voorgesteld! Wat 'n leventje had ze daar! Met de nichtjes kon ze 't ook heel goed vinden! Maar Annie, ‘'t katje’, vond ze toch lang zoo aardig niet als Bertha, want Annie was erg zelfzuchtig en bijdehand, terwijl Bertha letterlijk alles voor een ander overhad en heel zacht was.
De Haagsche nichtjes hadden gelukkig ook nog vakantie en zoo gingen ze veel uit met hun drietjes, want de juffrouw was hier veel minder met de kinderen samen, dan Juf van de Amsterdammertjes.
‘Nou zeg,’ zei Betty eens, toen ze na den eten nog een eindje om liepen, ‘ik vind zóó'n Juf toch 'n boel makkelijker dan de onze!’
‘Hoezoo?’ vroeg Bertha. ‘En jullie houdt zooveel van d'r?’
‘O ja, dàt wel!’ zei Betty met vuur. ‘We zijn dòl op haar, echt waar, maar we kunnen nooit eens pre | |
| |
cies doen wat wìj willen, we zijn nooit alléén, zie je!’
‘Jakkes!’ viel Annie in, ‘dat zou me niets bevallen, hoor! Vrijheid blijheid!’ en ze stak vlug het spitse, roode tongetje uit.
Betty keek haar eens even van terzijde aan. Annie had een aardig, guitig gezichtje, als ze lief keek, maar dat deed ze juist niet dikwijls; ze keek meestal knorrig en ontevreden.
Juf zou gezegd hebben ‘dat gezicht bevalt me niets,’ dacht Betty in zichzelf. ‘Bertha zou haar beter lijken.’
En dat zou Bertha zeker. Ze scheelde weinig met haar zusje; Bertha was veertien en Annie moest gauw dertien worden, maar daar Annie veel beter kon leeren en even groot was, dacht iedereen, dat zíj de oudste was.
Bertha had een eenvoudig, gewoon gezichtje, en toch vond iedereen haar uiterlijk aantrekkelijker en aardiger, omdat ze altijd zoo opgewekt en tevreden keek - en was. Maar behalve dat, keek ze vandaag ook nog gewichtig, en toen ze in een stille straat waren gekomen, zei ze:
‘Toe, laat mij eens in 't midden loopen, 'k heb wat leuks te vertellen.’
Gewillig gingen de anderen uiteen en Bertha begon geheimzinnig, op gedempten toon: ‘Verbeel-je, wat 'k gisteren in de krant las!’
Ze wachtte even om te zien, wat voor effekt dit maakte, en ze kon tevreden zijn, want Annie en Betty
| |
| |
keken haar nieuwsgierig aan en Annie zei met een por: ‘Toe dan, zeg òp!’
‘Nou, dit! 'k heb 't uitgeknipt!’ Uit 't zijzakje van haar manteltje haalde ze een net toegevouwen papiertje. Zacht las ze voor, terwijl ze alle drie bleven staan:
‘De hoogste waarde voor oude boeken en schoolboeken geeft Jacob de Vries, Gedemptegracht 19, alhier.’
Ze vouwde het dicht en ze staarden elkaar even aan.
‘Gut, leuk zeg!’ juichte Annie, terwijl zij in de hoogte sprong en Betty in haar arm kneep. ‘Vin jìj 't niet? Je zegt zoo niets!’
‘Neen,’ antwoordde Betty aarzelend. ‘Wat beduidt dat eigenlijk!’
‘O, heilige onschuld!’ spotte Annie. ‘Wat-beduidt-dat-eigenlijk!’ deed ze Betty met een fijn stemmetje na. ‘Wel kind, dat is een man, die geld geeft voor boeken, die je kwijt wilt zijn! Zoo'n uitdrager, weet je niet?’
‘Ik heb hier geen boeken,’ zei Betty twijfelend.
‘Nee, maar wìj wel,’ zei Bertha beslist. ‘Bij ons in de kast liggen hoopen ouwe schoolboeken, die we nooit meer noodig hebben en waar we nooit naar omkijken. Ze liggen daar toch maar voor niets.’
‘En wat doe je met 't geld?’ vroeg Betty, wie 't plan begon toe te lachen.
‘Wel, eerlijk deelen, en dan gaan we er lekker voor snoepen! - Doen?’
| |
| |
Vóór Betty kon antwoorden, viel Annie vlug in: ‘Ja natuurlijk! En gauw ook! Maar zeg, 't is bepaald al heel laat, 't wordt zoo donker!’
Ze keerden nu gauw om, en toen ze thuiskwamen zei Antje, de meid, dat Mijnheer en Mevrouw al naar 't Kurhaus gegaan waren, en dat Juf boven thee voor hen bewaard had.
Dat kwam goed uit, nu hadden ze 't rijk alleen, want Juf bleef 's avonds meest boven op de kinderkamer.
Ze zochten de boeken bij elkaar; 't waren er heel veel, maar ze zagen er zóó gehavend en slordig uit, dat Annie lachend zei: ‘'t Zal mij benieuwen, of Jacob de Vries van No. negentien er erg dol op zal zijn! Maar 'k weet wat,’ voegde ze er levendig bij, ‘laten we wat van onze gewóne boeken geven, daar we haast tòch nooit in lezen!’
‘Hè neen, dat 's zonde!’ stribbelde Bertha tegen. ‘We hebben er toch al niet veel!’
‘Kom, wat kan 't je schelen!’ zei Annie minachtend. ‘We hebben zulke vervelende! Kijk, die - en dat suffe boek van hoe heettie-ook-weer, en dit, en dit....’ En ze wierp er zeker een stuk of zes, alle in prachtband, op de tafel.
‘Zeg! dit is anders niet van ons!’ riep Bertha uit, terwijl ze een boek in een net grijs bandje opnam. ‘Dat 's van Pautje Fehr.’
| |
| |
‘Wat gééft dat nou!’ zei Annie, maar nu toch een beetje aarzelend. ‘Ze weet 't toch niet eens meer!’
‘Hè, dàt vin 'k gemeen, hoor!’ zei Betty met afkeer. ‘Jij zou 't ook allesbehalve prettig vinden, als ze jouw boeken ook niet teruggaven!’
‘O heden! dáár heb ik me heelemáál niet aan te storen,’ antwoordde Annie luchtig, ‘want als ìk al de boeken had teruggekregen, die ìk al zoo had uitgeleend - wèl mensch, dan had ik er nu zeker wel
| |
| |
twéémaal zooveel. - En wat je mìj doet, doe 'k je weer!’ zei ze kattig met een buiging.
‘Gut kind, ga jìj je gang,’ zei Betty, ‘jìj moet 't weten, maar ik vind 't gemeen.’
‘Maar uwes wil wèl 't geld ervoor opstrijken, nietwaar?’ vroeg Annie met een hatelijk lachje.
‘Spook!’ zei Betty boos en keerde zich om naar Bertha die, op haar knieën, in de kast naar nog meer zocht.
‘D'r is niets meer, hoor,’ zei ze, terwijl ze opstond en met 'n pijnlijk gezicht haar stijve knieën wreef. ‘Vervelend, hè?’
Toen Betty 's avonds in haar bedje lag, was ze heelemaal niet tevreden over zichzelf, en ze had vooral het akelige gevoel, leelijk over Juf te hebben gesproken - en gedacht. Ze vond zichzelf valsch en toch begreep ze niet, waaròm ze zoo over Juf dacht. Het was volkomen waar, zooals ze tegen haar nichtjes zei, dat ze ‘dol van Juf hield’, en tòch zou ze het gemakkelijker vinden, in enkele gevallen tenminste, als Juf er nièt was!
Maar hoe Betty erover lag te denken, ze bleef er bij, dat ze Juf volstrekt niet alles behoefde te vertellen, en dat ze groot genoeg was, om op haar eigen houtje te handelen! Daarbij lokte het plan van haar nichtjes haar toch wel, om mee te doen; en om te zeggen, dat
| |
| |
ze zich er liever buiten wou houden, alléen omdat het een beetje oneerlijk was - zoo'n heilig boontje wou ze ook alweer niet zijn!
En zoo kwam 't, dat Betty, wie 't eensklaps was ingevallen, dat ze een boek voor in den trein had meegenomen, dat boek dien volgenden morgen aan de nichtjes gaf, die het natuurlijk een heele aanwinst vonden.
Even kwam 't weer in haar op, dat ze nu zelf ook ‘gemeen’ ging doen, en even wou ze 't nog terugtrekken, maar - ze wòu nu eens doen, waar ze zelf lust in had, ze wòu nu eens zelf geld in handen hebben, om daar precies mee te doen, wat zìj wou! En bovendien, was 't niet haar eigen boek?
Zoo gauw als ze konden gingen ze na 't ontbijt weg, naar de stad.
Annie wist wel zoowat, waar de straat van Jacob de Vries moest zijn, maar 't duurde toch nog een heele poos, eer ze haar gevonden hadden, en toen moesten ze nog nummer negentien opzoeken; heel achteraf, waar de straat meer steeg was.
Van buiten leek 't winkeltje hun weinig aanlokkelijk. Het eenige, groezelige winkelraam was behangen met veel onfrissche, stoffige prenten, boekjes van allerlei vorm en kleur, en de uitstalling zelf was - in de oogen van de drie meisjes - een verzameling van veel prullen en waardelooze dingen.
Maar Annie, die niet bang van aard was, en er niet
| |
| |
van hield om lang te zeuren en te overwegen, zei: ‘Ik zal 't woord wel doen! wacht jullie maar!’ En met 't pak onder haar arm stapte ze parmantig naar binnen.
Maar buiten te blijven wachten, om aangegaapt te worden door 'n paar vuile, smoezelige jodenkindertjes, die om hen grinnikten, leek Bertha en Betty ook niet prettig, en aarzelend volgden ze Annie, om in een smal, goor gangetje op haar te wachten.
Een benauwde, vettige baklucht kwam uit 'n kamertje, aan 't eind van de gang, hun tegemoet, en met 'n gevoel van weerzin hielden ze hun neus dicht.
Met aandacht keken ze nu naar Annie, die ze door de glazen winkeldeur zien konden, en die druk met een ouden man, met een sluw, onaangenaam gezicht, stond te praten.
Hij wilde blijkbaar niet doen wat zij wou, want hij haalde de schouders op, schoof de boeken met een beslist gebaar naar Annie toe, en keerde zich toen om met een gezicht van: ‘dàn moet je 't zelf maar weten.’
Annie keek even hulpeloos rond, maar toen ze door de ruit de twee anderen zag, klaarde haar gezicht op en ze snelde naar hen toe.
‘Verbeel-je,’ fluisterde ze gejaagd, ‘hij zegt, dat die schoolboeken geen cent waard zijn, omdat 't 'n ouwe druk is, of zoo iets, maar met die d'r bij, wil hij voor de zes andere een gulden geven.’
| |
| |
Wat wisten ze van een gùlden!
Met glinsterende oogen zei Bertha: ‘Nou, doé 't maar! vin je óók niet, Betty?’
Betty vond 't goed, en hoewel Annie ervan overtuigd was, dat 't schandelijk weinig was, bedacht ze ook, dat 't altijd nog méér was dan die boeken, waar ze toch niets aan hadden! En ze konden toch de boeken niet weer mee terugnemen! Het was al zóó vermoeiend geweest, om ze dat heele eind door de stad te dragen.
Ze kwam dus in 't winkeltje terug, tot innerlijke blijdschap van den jood, die haar dadelijk den gulden uitbetaalde.
‘Jacob de Vries houdd zich haanbefolen, jonge dhames!’ zei hij met een dikke tong en een grijns, toen hij beleefd de deur voor de meisjes openhield.
Verlicht, dat ze eruit en weer in de frissche buitenlucht waren, liepen ze gauw voort, tot ze in de hoofdstraten kwamen.
Annie hield haar beursje met den gulden in haar hand, en na beraadslaging kochten ze een paar ons snoepgoed; ze zouden er nog eens goed overdenken, wat ze met 't overgebleven geld zouden doen.
Al loopende en snoepende kreeg Betty weer 't zelfde nare, onbevredigde gevoel van gisteravond. Was dìt nu het genot van het oneerlijk verkregen geld? Ze moest zichzelf bekennen, dat ze dan toch een heeleboel meer plezier had gehad, den enkelen keer, dat ze met Juf,
| |
| |
Kitty en Frank bij Arends mochten taartjes eten. En dat was met volle goedkeuring van haar moeder geweest en van geen.... gestolen geld!
En dit? alles was even slècht en léélijk! Bah! Betty woù er niet langer aan denken, maar ‘heilig boontje of niet,’ dacht ze in zichzelf, ‘ik doe nooit meer met hun mee.’
Onwillekeurig werd ze stiller, en Annie vroeg plagend:
‘Wat loop jij te soezen met zoo'n ongelukkig gezicht? Ben je bang, dat “Juffie” 't niet goed zal vinden, als ze 't ooit te weten komt?!’
‘Och, zeur niet met je ‘Juffie,’ zei Betty kribbig, boos, dat Annie met haar gewone slimheid de waarheid geraden had. Maar Annie knikte nog een paar keer sarrend met haar hoofd van ja, overtuigd, dat ze goed gedacht had!
Toen ze thuiskwamen lag er een brief van Betty's mama, die schreef, dat ze van de week maar thuis moest komen, want dat Juf weer terug was en ze nu niet langer van tante's vriendelijkheid mocht gebruik maken.
En 't werd Betty opeens wárm te moede - ze kreeg een gevoel, of ze 't hier niet langer meer kon uithouden, en nu ook maar dádelijk heengaan moest! Doch ze bedwong zich; ze wòu niet kinderachtig zijn.
‘Wanneer ga je dan?’ vroeg Annie.
‘Morgen maar,’ antwoordde Betty aarzelend, want
| |
| |
't leek haar niet erg vriendelijk toe, en toch, ze kòn nu niet anders.
Annie had weer een schamper gezegde op de lippen, maar een blik op 't ongewoon bleeke en strakke gezicht van haar nichtje deed haar zwijgen.
Mevrouw Houckaert vond 't heel goed, dat ze ging en er werd dienzelfden middag nog een telegram naar Amsterdam gezonden.
Bertha was Betty naar de logeerkamer gevolgd, want ze vond in de heele houding en in de stem van haar nichtje iets bedroefds, terneergedrukts, en zacht vroeg ze:
‘Wat hèb je toch, Betty?’
Betty bukte zich over haar koffer en wreef over haar oogen.
‘Och,’ zei ze met moeite, ‘ik.... ik heb zoo 't land over die boeken.’
Bertha had 't wel gedacht.
‘We hadden 't niet moeten doen,’ zei ze zacht - en beiden zwegen. -
Het was een geheel andere thuiskomst van Betty dan een poosje geleden die van Kitty. Zoo opgetogen en druk Kitty was geweest, zoo stil en bedaard was Betty en 't was niet te verwonderen, dat Juf bij 't naar bed gaan met haar meeging en vroeg, waarom ze zoo niets te vertellen had.
Eerst hield Betty vol, ‘dat er niets was’ en ‘dat ze
| |
| |
volstrèkt niet stil’ was, maar toen Juf flinkweg zei, dat daar niets van aan was en dat ze beter deed, haar hartje eens uit te storten, toen deed Betty dat dan ook.
Ze vertelde eerlijk alles, maar hoeveel moeilijker vond ze 't, toen ze moest vertellen, hoe ze over Juf gesproken had. Wat scháámde ze zich!
Toen Betty alles naar waarheid bekend had, zei Juf ernstig: ‘Ik kan 't me heel best begrijpen, dat je mij een boel moeilijker en “lastiger” vindt dan de Juffrouw van je nichtjes, heusch Betty, dat meen ik - 't is alleen maar een beetje onverstandig van je! Maar 't valt me heel, héél erg van je tegen, dat je tegen alle beter weten in, oneerlijke dingen hebt gedaan, alleen omdat je niet dùrfde volhouden, dat 't slècht was!’
‘En omdat 'k zoo graag geld in handen wou hebben,’ voegde Betty er op gedempten toon bij.
Juf keek haar aan.
‘Wil ik aan Mama vragen, of je zakgeld krijgt?’ vroeg ze.
Betty kleurde.
‘Ach Juf,’ zei ze aarzelend, ‘ik weet 't eigenlijk zelf niet. 'k Vind geld wel prettig, maar dat snoepen vind ik toch eigenlijk akelig, en 'k weet zeker, dat 'k 't niet zal kunnen laten. 't Ziet er in de winkels altijd zoo dol uit!’
Betty's openhartig antwoord bracht Juf aan 't na- | |
| |
denken, of 't niet júist daarom beter was, als ze een klein gedeelte van 't zakgeld, dat anders iedere week heelemaal in haar spaarpot ging, in handen mocht houden. Ze zou er toch eens met Mevrouw over spreken, en ook, om Betty dan meteen een klein kasboekje te geven, waarin ze haar uitgaafjes precies zou moeten opschrijven.
‘Juffie, waarom zegt u niets? bent u heel boos?’ vroeg Betty deemoedig.
‘Ik ben niet boos op je, kindlief,’ antwoordde Juf, ‘maar ik dacht over alles na.’
‘Luister eens, zou je 't nu heusch prettig vinden, als ik maar alles van jullie over mijn kant liet gaan, en als ik me zoo goed als niet met jullie bemoeide?
‘Kindje,’ ging Juf hartelijk voort, en sloeg haar arm om Betty heen, ‘geloof toch, dat 't alleen en alléén voor je bestwil is, dat ik zoogenaamd streng en lastig voor jullie ben! Wat zou er toch van je worden, als ik je maar precies liet doen wat je wou. Heusch Betty, je begrijpt niet, je kunt nog niet begrijpen, hoelang ik er dikwijls 's nachts over denk, wat de beste en verstandigste manier is, om jullie tot flinke menschen te maken, zonder dat ik al te streng word. Denk hier eens over na, zul je dat?’
‘O, Juf,’ zei Betty warm. ‘Ik zou 't eigenlijk heelemaal niet prettig vinden, als u zoo ànders was! Bertha en Annie houden niets, geen sikkepit van Juffrouw
| |
| |
Kock, en Bertha zelf zei eens, dat ze veel liever zoo'n juf als ú zouden hebben!’
Ze gaf Juf een hartelijken zoen, Juf kuste haar hartelijk terug, en Betty ging kalm en gelukkig slapen.
De volgende week moest Mevrouw Houckaert uit Den Haag toevallig in Amsterdam zijn en van die gelegenheid maakte Juf gebruik, om haar over 't gebeurde met de boeken te spreken. Want ze vond het geval, voor de meisjes zelf te ernstig, dan dat hun moeder er geheel onkundig van zou moeten blijven. Mevrouw Houckaert was er Juf heel dankbaar voor, en bij 't weggaan zei ze hartelijk, terwijl ze haar diep in de oogen zag: ‘Ik kan me begrijpen - dat de tweelingen en Betty dwegen met
Hun Juf.
|
|