Nederlandsche volksboeken
(1942)–C. Kruyskamp– Auteursrecht onbekend
[pagina 12]
| |
II Ontstaan en karakter der oude VolksboekenHet ontstaan der Volksboeken in Nederland valt samen met de verbreiding der boekdrukkunst en dat is geen toeval. Beiden immers waren berekend op een veel grooter publiek dan de oude ridderromans en hun handschriften, wier vervaardiging kostbaar en tijdroovend was. Men kan zeggen dat in het Volksboek de literatuur voor het eerst een economisch aspect kreeg, en bij dit genre werd dat aspect op den duur zelfs het eenig beslissende voor de uitgevers. De drukkers~uitgevers der 15de en 16de eeuw wisten evengoed als de hedendaagsche dat een goedkoop boek in groote oplage meer oplevert dan kostbare uitgaven, en wij zien dan ook dat zelfs een Christoffel Plantijn, de grootste drukker van zijn tijd en relatief misschien de grootste van alle tijden, het niet versmaadde volksboekjes te drukken. Weliswaar moet men in het oog houden dat de vroegste uitgaven daarvan niet dat onooglijke en ten slotte zelfs voddige uiterlijk hadden dat zij later kregen, maar vergeleken bij de prachtige drukken der Klassieken die reeds in de tweede helft der 15de eeuw gedrukt werden, waren de Volksboeken ook in dat eerste stadium toch betrekkelijk eenvoudige boeken, en het verval treedt vrij spoedig in. Aanvankelijk een enkele maal in-folio, werd het formaat weldra bijna uitsluitend quarto en gedurende eeuwen was het (klein) quarto het kenmerkende formaat der ‘blauwboekjes’, zooals zij veelal naar het grijsblauwe omslag genoemd werden. Ook 8o en 12o-formaten | |
[pagina 13]
| |
komen echter voor; het omslag is ook vaak van sitspapier. Het papier werd na de 16de en vooral in de 18de eeuw steeds slechter en kreeg het karakter van het befaamde ‘koffiezakkenpapier’. Kenschetsend is ook het verval der illustratie. De oorspronkelijke uitgaven waren, vooral de meer omvangrijke teksten, rijk en dikwijls fraai verlucht met opzettelijk voor den tekst vervaardigde houtsneden, vaak over een heele pagina. Op den duur evenwel ging het verband tusschen tekst en illustratie geheel verloren, de drukker nam god-zegen-de-greep een paar blokken uit zijn voorraad en strooide die tusschen het zetsel; in de 17de eeuw is het dan ook reeds het normale geval dat een volksboek geen enkele toepasselijke illustratie meer bevat. In de uitgave van Floris en Blanchefleur, ‘t' Amsterdam / Gedruckt by Ot Barentsz. Smient / 1642’ vindt men b.v. bij het viij. capittel ‘Hoe Floris metten korve vol bloemen op den thoren ghedraghen wert’ een afbeelding van Uilenspiegel in de bijenkorf; in een uitgave van 1817 van hetzelfde verhaal wordt een uit de 16de eeuw afkomstige houtsnede uit den Verloren Zoon, voorstellende hoe deze in het bordeel beroofd wordt van zijn kleeding, afgedrukt bij de passage waar Floris afscheid neemt van zijn ouders om Blanchefleur te gaan zoeken. De houtblokken werden zóó lang gebruikt tot de afdrukken haast niet meer te onderscheiden waren; de voorstellingen werden nagesneden van concurrenten, oorspronkelijk op dezelfde grootte en zeer nauwkeurig, later meest verkleind en zoo grof, dat het onbeholpen kinderteekeningen of expressionistische uitingen-avant-la-lettre leken. Met den tekst ging het niet beter. Deze was van | |
[pagina 14]
| |
oorsprong al een bewerking en gewoonlijk verkorting van een oud verhaal, wat voor de duidelijkheid niet altijd bevorderlijk was. Bij de herdrukken slopen niet alleen steeds nieuwe drukfouten in, maar woorden, zinsdeelen en heele zinnen vielen uit zonder dat er acht op geslagen werd, en ook opzettelijk werden passages en heele hoofdstukken weggelaten als de tekst te groot was voor het vastgestelde aantal bladzijden van het boekje, zoodat er ten slotte soms een samenraapsel ontstond waar geen touw aan vast te knoopen was. Niettemin werd op den titel nog vaak vermeld dat ‘deze laatste -’ of zelfs ‘allerlaatste druk’ ‘getrouwelijk overzien ende verbeterd’ was! Eerst in de 19de eeuw werden sommige teksten, die toen nog in trek waren, als b.v. Uilenspiegel, ietwat bijgewerkt en verbeterd. De vergankelijkheid van het gebezigde materiaal verklaart ten deele de tegenwoordige zeldzaamheid ook van late uitgaven der volksboeken. Ten deele: want de voornaamste oorzaken zijn toch eenerzijds het feit dat ze in handen waren van het lagere volk dat geen bibliotheken vormt en boeken als gebruiksvoorwerpen beschouwt en behandelt, en ook van schoolkinderen, anderzijds de omstandigheid dat de meer ontwikkelden er niets dan verachting voor hadden en ze derhalve in hun bibliotheken niet bewaarden. Wat er van over is hebben wij dus hoofdzakelijk aan het toeval te danken, en dit weinige wordt nu, sinds men er het belang van is gaan inzien, zorgvuldig verzameld en bewaard. Werkelijk oorspronkelijke, eerste uitgaven van Nederlandsche volksboeken zijn zoo goed als niet bekend; de oudste bewaarde blijken bij tekstcritisch onderzoek bijna altijd op | |
[pagina 15]
| |
nog oudere terug te gaan. Wanneer men dan ook op het titelblad van de eenig bekende uitgave van de ‘Genoechlijcke History vanden schrickelijcken ende onvervaerden Reus Gilias’ (1641) leest: ‘Noyt voor desen in Druck geweest’, dan moet men dat cum grano salis nemen: de taal wijst al uit dat het verhaal veel ouder is. Die oudst bekende uitgaven behooren natuurlijk tot de allergrootste zeldzaamheden; de meeste bevinden zich thans in openbare bibliotheken, en wanneer er een enkele keer nog eens een aan de markt komt, worden er fabelachtige prijzen voor besteed: op de veiling van de bibliotheek van wijlen Leonard Willems in 1939 werd voor een uitgave van omstreeks 1500 van de ‘Hystorye vander destrucyen van Troyen’ 2100 gld. betaald. Enkele volksboeken zijn geheel verloren gegaan; zoo heeft er zeer waarschijnlijk een bestaan van Ogier van Denemarken (een van Karel de Groote's paladijnen), en vermoedelijk een historie van Euryalus en Lucretia, ontleend aan Aeneas Sylvius' De duobus amantibus historia. Van verscheidene zijn geen oudere volledige exemplaren bekend dan uit het midden der 17de eeuw, terwijl van die der 16de dan soms nog fragmenten over zijn; zoo b.v. van Floris en Blanchefleur: twee bladen zijn bewaard van een druk uit het eerste kwart der 16de eeuw, een volledige tekst pas uit 1642; van den Ridder metter Swane: één vel uit de eerste helft der 16de -, een geheel boek pas uit 1651; van de Historie van Gaver Capeel slechts fragmenten uit het begin der 16de eeuw. Maar ook de latere, de 18de- en zelfs 19de-eeuwsche uitgaven, hoewel natuurlijk niet zóó zeldzaam, zijn toch meestal zeer schaarsch. Het verbruik, ook | |
[pagina 16]
| |
in den letterlijken zin, was zeer groot; kenschetsend is b.v. wat Van Heurck vermeldt van een stichtelijk boekje ‘Den dobbelen Zielentroost’, waarvan de drukker B. Poelman volgens eigen aanteekening tusschen 1786 en 1796 23.000 exemplaren vervaardigde, terwijl er geen enkel uit die jaren is teruggevonden. De prijs bedroeg enkele stuivers, meest 4 à 5, de omvangrijkste, als Malegijs, wel 7.Ga naar voetnoot1 Zoover over het uiterlijk. Thans iets over het ontstaan en het karakter. Men kan naar den oorsprong in hoofdzaak twee groepen onderscheiden: die welke bewerkt zijn naar een ouderen Nederlandschen tekst, en de uit een vreemde taal vertaalde. Tot de eerste groep behooren b.v. De Vier Heemskinderen, Malegijs, Floris en Blanchefleur, Hendric en Margriete van Limborch, Lansloot en Sandrijn; tot de tweede: Valentijn en Oursson, Jan van Parijs, Peter van Provence, Partinoples, Uilenspiegel, het Evangelie vanden Spinrocke, enz. Van de personen der bewerkers weten wij niets. Ten deele waren het zeker rederijkers, zooals blijkt uit de rederijkersverzen die in sommige volksboeken vrij kwistig ingevoegd werden of waarin de tekst soms gedeeltelijk omgezet werd; ten deele waren het ook ‘geleerde’ personen (zoo voor Salomon en Marcolf, en de Destructie van Jeruzalem, die uit het Latijn vertaald zijn, en voor Reyntje de Vos, dat vermoedelijk door een geestelijke bewerkt werd), ten deele ten slotte ook wel de drukkers-uitgevers, bij wien het niets | |
[pagina 17]
| |
ongewoons was dat ze ook zelf voor hun kopij zorgden. De wijze van bewerking wordt gekenmerkt door twee factoren: de omzetting van den versvorm der oude epen in prozaGa naar voetnoot1, en een bekorting waardoor het accent geheel en al valt op het verhaal (weglating dus van uitvoerige beschrijvingen van gevechten, wapenen, paleizen en derg., waar de middeleeuwsche adellijke hoorder meer pleizier in had), met een groote voorkeur voor het avontuurlijke en wonderbaarlijke, waarbij eigenaardig afsteekt de poging om de geloofwaardigheid te versterken door het noemen van concrete data (‘Inden iare ons Heeren als men schreef duysent vierhondert ende xxiiii soo gebuerdet’ enz.). De toon is meer die van het dagelijksch leven, soms allerminst passend bij de vorstelijke personages die ten tooneele komen; zoo wanneer de ‘gravin van Athene’ uitbarst: ‘Nog segge ik: de duyvel sal de kaars houden, dat myn soon so verslingert is op dat sieltjen Margrieta van Limburgh! Mijn dunkt, dat ik sal bersten van spijt, dat ik moet zien, dat mijn kind een koopmans dogter bemint.’Ga naar voetnoot2 Staaltjes van middeleeuwsche barbarie en geweldpleging zijn soms verzacht. Invloed van geestelijke zijdeGa naar voetnoot3 bespeurt men soms in accentueering van vrome ontboezemingen en in moralisaties. De taal is over het geheel zeer conservatief, ook in de 18de-eeuwsche uitgaven nauwelijks iets gemodernizeerd, de zinsbouw onbeholpen, overvloeiend | |
[pagina 18]
| |
van ‘ende's’, hoewel soms, waar het oorspronkelijke Middelnederlandsch nog door het nieuwe gewaad heenschemert, niet zonder de bekoring van die ‘oude sprake’ (b.v. in de Heemskinderen en het ‘suverlijc exempel’ van een Soudaansdochter). Wonderlijk klinken vaak de namen die op dikwijls vermakelijke wijze verhaspeld zijn, vooral natuurlijk bij vertaling uit het Fransch: Gautier l'Avalois wordt ‘de havelooze Gautier’, Raimon Berengier tot ‘Straelberrengier’ en ‘Straelderengier’ (waarschijnlijk doordat Raimon eens voor Rayon is aangezienGa naar voetnoot1); Berthe aux grands pieds tot ‘Bertha Ganpiet’; maar ook Rosbeyaert tot ‘Volbeyaert’. De letterkundige waarde is - op enkele opvallende uitzonderingen na - over het geheel gering, juist doordat het zoo geheel verpoozingslectuur is, waarbij de stof, het verhaal, het voornaamste is. De meeste zijn, behoudens enkele rederijkersinvoegsels, ook zonder literaire preoccupatie geschreven. Van literair-historisch standpunt daarentegen zijn ze vaak van groot belang, omdat ze een veel ouder letterkundig tijdperk vertegenwoordigen, waaruit de oorspronkelijke bronnen niet altijd meer beschikbaar zijn. |
|