Mej. Lucie Baart.
Brussel 28 Maart 1877.
Beste Lucie! Ik heb 't net zoo druk als jij!! Gauw maar een enkel woordje over Hélène. Dat ze niet gelukkig is, geloof ik mèt je, wie kan gelukkig zijn als hij zoo draait als zij?! Maar zij komt nu te laat met haar smeekschriften en haar explicaties. Toen ik het geld voor haar reis naar Amerika voor haar klaar had liggen, heeft zij eenvoudig gedaan alsof ik haar dit niet geschreven had, en zich voor ons allen dood gehouden. Nu herleeft ze weer! Te laat.
Ik ga Zaturdag mijn boek wegbrengen, daarna begin ik aan mijn naaiwerk, vervolgens moet ik pakken en in Augustus vertrek ik naar Indië. Ik heb nu dus noch tijd, noch geld, noch lust, om mij weer met Hélène-gewar in te laten.
Zij kan voor mijn part naar Amerika gaan of bij haar lieve familie blijven, comme il lui plaira. Ik verlang niets anders, dan nooit meer iets van haar te hooren.
Eerdaags krijg je een fatsoenlijker brief van me, nu moet je je met dit gekrabbel maar tevreden stellen, ik heb geen tijd.
Duizend groeten aan allen.
t.à.t.
Mina.