Mej. Elize Baart. Middelburg.
Brussel 18 October 1876.
Beste Lize!
Hierbij, in dank, je stukje terug; ik heb 't gelezen en er veel moois in gevonden, maar....
Is dàt nu lief zijn?!!!!!!!
Harmonieert dàt met sentimenteel blond haar en diaphane toiletjes?!
Mul zou zeggen: ‘Ik klaag niet, maar ik klaag aan.’ Dit zeg ik ook, maar dáár is een verleden voor noodig. Jij bent zoo ver nog niet. Je hebt nog niets als geluk gehad sedert 't begin van je studies, buitengewoon geluk, en je hebt dus geen recht van aanklagen. Klagen mag je, maar koket, weemoedig klagen, een zucht met een lach, een traan met een zoentje! - Geen donderslag met een hagelbui, ook geen wanhoopskreet met een dolksteek; dat is te schel en te schril, te ruw, voor jou publiek vooral. Wat die leelijke, schele Mul mag zeggen, is wanklank met jou blonde haar; en wat ik 't recht heb onze koningin toe te roepen, dat is in lijnrechte tegenstelling met jou leven.
Dit stukje is een ‘bouquet’, geen ‘lever de rideau’ voor een artistenleven. Denk dat je aan 't begin bent, niet aan 't einde van je strijd. Je staat nu pas alleen in de oogen van het publiek, dat je medelijdend moet bewonderen, en bewonderend moet beschermen.
Sympathiek moet je wezen, vóór alles, en 't eenige wapen dat je nu nog hanteeren mag is ‘charme’.
Je zult, door dit stukje vóór te dragen, niets gedaan krijgen, integendeel; 't publiek zal 't mooie over 't hoofd zien om uitsluitend bij 't ruwe stil te staan, en dan zal 't je verlaten. Als ik in jou plaats was, liet ik mijn roman zóó als hij was en schreef ik een nieuw stukje om voor te dragen; een geheel verhaaltje, doorloopend, zonder gapingen, zoo krachtig als je wilt, maar fijn beschaafd van 't begin tot 't einde.
Denk je er anders over, doe dan alsof ik niets geschreven had, ik kan ook verkeerd oordeelen; maar ik zie doorgaans nog al scherp in de toekomst.
Adieu, dank Marie voor haar beelderig portretje en schrijf mij eens gauw wat gij besloten hebt te doen.
Mina.