mij geweest? Niets. Wij behoorden niet bij elkander en wij hielden niet van elkaar. Jij was de zuster van Fi, niet ik.
‘Wij zijn inséparables!’ riep jullie lachend, als de ééne weg gaat, gaat de andere dood!’
En de eene ging weg...
Ik ben gebleven.
‘Ja, maar ik was ziekelijk!’ zal je zeggen. - En denk je, als ik in jou plaats was geweest en jij in de mijne, dat ik ook niet gebleven zoú zijn?
Dàt is ééns geweest, nu zijn we aan de tweede keer.
Jullie schrijft 't ‘lieve Paatje!’ lange brieven over 't geluk van met hem samen te wonen in Brussel; voor mij is dat samenwonen talent-doodend, want 't doemt me tot inactie in de krachtigste jaren van mijn leven; toch blijf jullie in Indië malgré je beloften, en zit ik hier, ofschoon ik nooit iets beloofd heb!
Je hebt in de couranten gelezen, zeg je, dat ik in September, met de Prins Henderik naar Java zou vertrekken, dat was mijn voornemen ook, maar aangezien ik begreep dat jullie, wanneer ik hem verliet, 't ‘lieve Paatje’ netjes met je gulden brieven alleen zou laten zitten, zoo heb ik mijn hut afgeschreven, en mijn vertrek uitgesteId tot dat ik met zekerheid zon weten wat gij, van Deventer, besloten hadt te doen. Dit besluit nu neem ik au sérieux, en, of gij komt, of dat gij blijft, in Augustus 77 vertrek ik naar Indië, en wat er verder gebeurt, daar zult gij God van dienen te beschuldigen, die toch ‘alles ten beste leidt’ en de vromen de gelegenheid geeft ter elfder ure hun handen in onschuld te wasschen! Ik heb geen God om op te steunen en dien dus voor mij zelve te zorgen, hetgeen ik dol gaarne doe ook, indien de menschen er mij de gelegenheid maar niet toe benemen! - Dezen winter bijv. kan ik niets doen, daar ik verleden jaar, op jullie terugkomst rekenende, voor goed afscheid van Holland heb genomen en er dus nu niet meer naar toe kan gaan. Dit geeft me een fameuse knak, want een jaar van de baan, is reeds half naar de maan voor een artiste die zijn réputatie op moet houden om er, op zijne beurt, door opgehouden te worden.
.........................
Mina.