Mej. Lucie Baart, Middelburg.
Brussel, 25 Juni '76.
Beste Lucie!
Ik heb je laatste bezending ontvangen, dank; maar gelezen heb ik je stukje nog niet, want alles is hier nog steeds gezeur, van den ochtend tot den avond. Mevr. *** is getapt en, in plaats van beter, is ze nu veel erger geworden, zoodat ik gisteren morgen om half tien reeds gehaald werd. Van de lieve Nen hebben we weer een frazen-brief vol nonsense gekregen, die Papa geheel uit zijn humeur heeft gehaald, en voor 't overige is alles bij 't oude, vervelend gezanik zonder einde.
Van Revers heb ik nog niets gehoord. Cor's roman heeft de chance van uitgeplozen te worden, denk ik. Gij wilt weten hoe ik dat werk vind? Ja, wat zal ik u zeggen? Mijn mooi is 't niet, de Woutertje Pietersen's-lektuur heeft mij nooit kunnen bekoren, ik houd niet van 't uitrafelen van linnen tot 't pluksel wordt, 't sterkste linnen is me 't liefst, daarom heb ik ook zeker een andere opinie over je stukje dan Cor heeft; enfin, nous verrons, zoodra ik wat tijd heb; ik ben nog niet aan mijn boekje begonnen! Ik kan niet voort met al dat gehaspel.
.........................
Mina.