Valkenburg, 10 Dec. '75.
Mijnheer Steijnis!
Ik ken u niet. En ik kan uit uw schrijven niet opmaken, of gij tot mijn vrienden of tot mijn vijanden behoort. Dit doet in mijn geval niet veel ter zake, daar ik alle koerantengeschrijf veracht, en u dus, indien gij mijn vijand waart (misschien wel de schrijver van bedoeld artikel?) zou toeroepen: ‘Ne vous gênez pas, in uw schimpen ligt mijn triomf! Mocht gij u bij mijn vrienden geschaard hebben, hetgeen ook mogelijk is, dan raad ik u in vollen ernst af, uwe handen vuil te maken aan een koerantier, recensent of kritikus die schimpen en schelden moet op al wat zijn sfeer te boven gaat, om zich, à force de bassesse, staande te houden op de laagte die hem in 't leven houdt.
‘Die menschen hebben niets geleerd als schrijven, dus schrijven ze voor de kost en voor wie hun 't meest betaalt schrijven zij 't best. Natuurlijk! Dit is heel goed. Zóó blijven de heeren van de pers in 't leven.’
Dit laat ik Marie in mijn schetsje zeggen, en ik zeg het haar na. Mocht gij of een ander het hierover niet met mij eens zijn, dat hij het toone in daden, niet in koeranten-geschrijf!
En nu over het gevraagde manuscript; vriend of vijand, dat krijgt gij niet. Wie over mijn stukje wil oordeelen, kan het komen zien, en wie 't door 't ééns te zien niet begrijpen kan, (zoo vlug zijn de heeren van de pers!) kan 't meermalen komen zien; maar 't manuscript is mijn.
Mèt of zonder achting (oordeel zelf)
Mina Krüseman.