Vierde bedrijf.
Het zelfde zolderkamertje. - Elize in 't wit met zwart fluweel gekleed, ligt dood op de canapé. De Liefde staat naast haar, gebogen over haar heen; de Haat komt de kamer binnen zonder door de Liefde gezien te kunnen worden. De zelfde entrée van het Voorspel.
Zij heeft haar taak volbracht.
(Zich langzaam oprichtende en naar het voetlicht gaande, als in een droom.)
Dáár stond eens een wiegje...
‘O Kindje, blijf onschuldig, rein en vlek'loos als deez rozen.. Strijd voor hen die zwak zijn, leef voor hen die ongelukkig zijn en bewonder hen die groot en edel zijn... Dat zelfverloochening uw middel zij, en veredeling uw doel... Ik schenk u schoonheid, kracht, verstand en volharding.’
Gij hebt mijn bede verhoord, o God! Moest dit het einde zijn?... Vermoord!... Vergiftigd uit afgunst! O Zuster!...
Zuster, wiens werk is dit?
Het werk van dat and're kind!... Dáár stond een tweede wiegje!
‘Dat, even als dit kralensnoer, de haat u, als een slang van vuur, omkronkele, en dat de kleur van bloed u dierbaar zij, als mij 't genot der wraak! - Dat zelfverloochening uw middel zij en alleenheersching uw doel!... Ik schenk u schoonheid, kracht, verstand en volharding.’ Dat kind scheen mij een koningskind, wel waard een kroon van goud te dragen! Ik heb mij niet in haar bedrogen!
Arme Elize! zij was te rein, te fier, te edel! Zij wilde niet dalen en daarom moest zij sterven, niet waar? - Zij stond te ver boven haar omgeving, die haar haatte, omdat zij haar niet begrijpen kon!... O had het Publiek dit alles geweten, het zou haar beschermd hebben tegen laagheid en moordzucht! Want