Aan Mej. Mina Krüseman.
Rotterdam, 3 Mei 1875.
Mejufvrouw! Ik heb per aangeteekenden brief uit Amstm van u terug ontvangen de som van ƒ325, met het berigt der ontvangst van ƒ100. - Uit uwe verklaring blijkt alsnu dat de Heer Dekker u niets meer schuldig is. Wel bevreemdt het mij dat deze zich voor zulk een niet onaanzienlijk bedrag kon vergissen. Tot heden heb ik daaromtrent geene opheldering kunnen vragen, daar de heer Dekker op reis was en ik zelf zeer ambulant ben voor 't oogenblik. - Ik voor mij neem volgaarne uwe pertinente verklaring aan en dank u derhalve voor de terugzending van 't geen - volgens u - u niet toekomt; maar bovendien, Mejufvrouw, voel ik mij persoonlijk verpligt u dank te zeggen voor de moeite die ook gij u getroost hebt, om deze zaak tot een eind te brengen.
Ik vermoed dat ge hier zijt, daar Vorstenschool wordt opgevoerd, en daarom wachtte ik met de toezending van dezen op uwe komst hierheen.
Met bekende gevoelens heb ik de eer te zijn,
Uw Dienstw.
Margadant.