Mijn leven
(1877)–Mina Kruseman– AuteursrechtvrijMej. Mina Krüseman.
| |
[pagina 35]
| |
‘Hij had hier moeten zijn... maar...’ ‘Hij dineert van middag met de heeren Directeuren, enz., niet waar?’ ‘Hij had beloofd om zes uur hier te zullen zijn... om mij af te halen...’ ‘En als hij niet komt?’ ‘Dan blijf ik maar schrijven.’ ‘En dáárvoor ben je uit Wiesbaden gekomen! Jij, die op z'n minst genomen even veel belang in de Vorstenschool stelt als hij! Neen dàt zou àl te kras wezen! Kom, maak je klaar en ga met ons mee, dan zal je wel 't coup d'oeil missen en 't effekt, maar je zult ten minste weten wat er voorvalt.’ Zóó kwam M.S. in onze kleedkamer terecht, bij de eerste opvoering van Vorstenschool! ‘Wie is die dame?’ Vroeg men van alle kanten. ‘Mevrouw Douwes-Dekker.’ ‘Die is dood! Dan is zij...’ ‘De eenige Mevrouw Douwes-Dekker, die sedert tien jaar bestaan heeft.’ Men heeft nog lang gefluisterd, maar niemand heeft mij meer iets gevraagd. Intusschen had de zaal zich gevuld en waren wij gereed om op te treden. Ik had door de opening in 't scherm gekeken en mijn vijand D.D. in een loge links ontdekt. Ik plaatste mej. H.S. in de coulisses aan den overkant, zoodat bij haar zien moest bijna gelijktijdig met mij. 't Scherm ging op, en uit een loge links riep iemand luid: ‘Jufvrouw Krüseman deugt niet!’ Ik zag hem dadelijk recht in de oogen en bleef hem aanzien, tot dat eenige studenten in 't parterre, mijn blik volgende, hem ook zagen en herkenden. Daarop keek ik nog even naar Miesje, die wegkroop om niet gezien te worden door het publiek en begon ik: ‘Zijn er meer nog in de voorzaal?’ Na afloop van het eerste bedrijf (waarvoor men mij geapplaudisseerd en terug geroepen had) vond ik haar achter de schermen weer, met de tranen in de oogen; zij vloog me om den hals, maakte mij duizend complimenten en verklaarde dat zij heel gelukkig was over zoo'n triomf. ‘Dan is ze gekomen voor de rol van Hanna!’ dacht ik bij mij zelve, maar ik zeide niets, om Elize niet nòg zenuwachtiger te maken, dan zij reeds was. Dat schaap had genoeg aan een début te midden van zoo veel onaangenaamheden! Eindelijk kwam haar beurt aan; ik stond met mej. S. door de décoraties te turen en voelde me meer gejaagd dan ooit. ‘'n Leelijk stemmetje!’ hoorde ik naast me. ‘Jong; een echt Hanna-stemmetje’. ‘IJselijk leelijk haar!’ | |
[pagina 36]
| |
‘Haar dat een type aan Hansje geeft! Als Elize er dóór komt, moeten alle verdere Hanna's op haar gelijken, of ze komen er niet!’ We werden tot zwijgen gebracht door 't applaudissement voor Hansje, met haar leelijk stemmetje en haar leelijk haar! En na de vierde acte was 't succes zoo compleet, dat we allen terug moesten komen en men begon te roepen om ‘den Auteur!’ ‘Die kan niet komen van avond!’ riep ik onze directeuren toe, die als politie agenten over het théatre vlogen en afgevaardigden in de zaal zonden om den grooten Multatuli te zoeken. ‘Hij kàn niet!’ hield ik lachend vol: ‘zeg maar dat i dood is, want i komt toch niet!’ Ik ving eenige in kwaadaardige blikken op, maar zag toch eindelijk Le Gras naar 't voetlicht treden, om den volke te verkondigen dat de Auteur ongesteld geworden was en zich dus niet vertoonen kon. Die ongesteldheid was de niet gewenschte réussite van zijn eigen stuk! Na het vijfde bedrijf werden wij weer met ons allen terug geroepen en gingen wij naar huis, na eerst nog ‘op verzoek’ een tweede voorstelling beloofd te hebben van de niet te spelen Vorstenschool! Vóór ons vertrek uit Utrecht heb ik nog een onderhoud met mej. H.S. gehad, over D.D. Zij sprak van verzoenen en vergeven, enz. klaagde over misverstanden en verkeerde opvattingen en waagde nog een laatste poging om de oorlogen uit de wereld te krijgen. ‘Niets van dat alles. Mina Krüseman vergeet niet en vergeeft niet. Zeg aan Dekker dat ik hem kèn, en dat ik hem daarom dood heb verklaard. En zeg hem ook, dat hij zorgt voortaan dood voor me te blijven, want als hij me door een nieuwe laagheid noodzaakt me weer met hem in te laten, dat ik dan voor niets meer staan zal om hemGa naar voetnoot1 te ontmaskeren, en me te verdedigen tegen zijn aanvallen, van waar die ook komen mogen. Wat jou betreft, jij bent ongelukkig, maar niet slecht. Je hebt D. je leven gegeven, je behoort bij hem, dus geloof hem ook maar. Mocht ik je echter ooit van dienst kunnen zijn, wanneer of waar ook, reken op me als vroeger. Adieu.’ Zoo zijn wij gescheiden. Na dien tijd heb ik haar nooit meer gesproken; maar ik heb nog dikwijls aan haar gedacht, als aan een van de mooiste vrouwen-tipes, die ik in mijn leven gekend heb. Arm Miesje! ......................... |
|