Mijn leven
(1877)–Mina Kruseman– AuteursrechtvrijMej. Elise H.
| |
[pagina 33]
| |
zaagt, die hij dagelijks op nieuw verzint om ons te décourageeren en 't élan te ontnemen dat zoo noodig is om te réusseeren, en dat wij allen hadden! Gij zoudt koken van woede, geloof ik! - Uit de zes onmogelijke tooneelpagina's, 3de bedrijf, heeft Vosmaer in zijn trouwe, eerlijke vriendschap een soort van bloemlezing getrokken, die D.D. ‘leelijk’ vindt, maar aangenomen heeft om er later een wapen van te maken tegen Vosmaer zelf. O, ik heb ook die intrigue op 't oogenblik zelf doorzien, maar kon er niets anders aan doen dan te vragen of men de coupures van mijn rol aan mij wilde overlaten: ‘dan kunt gij er bij zetten dat ik die gemaakt heb; ik neem daarvan de verantwoordelijkheid voor mij.’ ‘Neen, u vertrouw ik mijn werk niet toe.’ Ik heb gezwegen, toen even als later, op al wat hij gezegd en gedaan heeft, maar ik heb hem den volgenden dag met zijn eigen kriebelpoot een paar correcties in 't manuscript van Vosmaer laten maken, die, als een zegel van goedkeuring, vroeg of laat bewijzen zullen dat zijn - ‘Ja, dáár weet ik niet van, dat is mijn werk niet’ leugen is! Wat spreekt gij van Vosmaer als eerlijk man? Je n'en doute pas! te eerlijk zelfs, want hij ziet de netten niet, die om hem heen gespannen worden. Wat mij betreft, ik zie en weet alles, maar houd mij dom, en dreun dagelijks mijn rol op als een les, zonder te spelen, omdat ik niet wil dat mijn spel door zijn aanmerkingen bedorven wordt. Gisteren heb ik een vriend van hem (zegge correspondent van het Haagsche Dagblad!) uit de zaal doen verwijderen als spion, omdat er geen courantiers op repetities noodig zijn. Aan den Rotterdamschen Kritiek (Haverkorn van Rijsewijk) heb ik een fluitje gezonden, om maandag in Utrecht te gebruiken.Ga naar voetnoot1 ......................... Zijn (D.D.) preektoon is iets vreeselijks! Hij belooft den directeuren, om ze van mij af te lokken, blijspelen en vertaalde drama's! Als hij mij kon laten vallen, zou hij pas gelukkig wezen! 't Is zoo moeielijk voor zoo'n renzenfiguur om een greintje van z'n glorie af te staan, zelfs aan hen die hem zijn lauwerkransen vlochten!
Mina. |
|