Mej. Mina Krüseman.
Zondag morgen.
Beste Mina, wat ben ik verdrietig over die loop! Daar zoo ontvangt Dek een rederijkers-weekblad uit Utr. dat is de aanleidende oorzaak tot dit schrijven, want 't doet me zeer dat er nu zoo'n dissonant is die alles bederft tusschen u en hem. Hoe jammer!
Ik vond wel Dek 'n beetje gelijk had tot verstoordheid over je klacht dat je voor ons je vleugels zoo lam vocht - waarom deed je 't? - maar ik begrijp ook dat zijn laatste brief van 17 Jan. je gewond heeft. Jij was zeker niet in je humeur toen je dien brief over de vleugels schreef, en Dek niet erg in 't zijne toen hij antwoordde. Dit zijn dingen die bij alle menschen nu en dan voorkomen en bij artisten vooral, - naar ik verneem.
Geen van u beiden zal nu, vrees ik, de eerste stap tot toenadering doen, en dat is dood jammer, juist nu.
Ik kan me niet denken als je nu Louize's rol bestudeert dat het jou niet hinderen zou. En als Dek jou als L. ziet moet het ook hem leed doen. 't Samenwerken zou zoo schoon wezen!