Mijn leven

A Madame F.
Rotterdam, 11 Janvier '75.

.........................

Ma lutte continue toujours! C'est plaisir à voir comme les bons pasteurs de la presse se donnent de la peine pour me tuer, sans même me promettre le ciel après ma mort! Oh! les hommes d'église même ne sont plus charitables! Et pourtant, leur charité à eux ne leur coûte rien qu'un mot bienveillant, qu'ils oublient dans leur colère! En attendant mon public grandit tous

[p. 9]

les jours et chaque soir on m'applaudit en me rappelant après ma lecture. Maître Critique a beau faire, je suis de force à tenir tête à l'hypocrisie.

Amsterdam..................... son école de déclamation, dont je me suis moquée d'une façon si sanglante en faisant débuter mon élève M^lle Baart. Ce soir elle lira ici (à Rotterdam) pour la première fois. Elle s'est annoncée comme ‘élève de M^lle Krüseman’ et je serai là pour la voir. Je l'ai préparée à une cabale, car mes ennemis seront les siens et l'on tâchera de la déchirer en lambaux; nous verrons, j'ai été tellement audacieuse dans mes repliques, que plusieurs Maîtres Critiques m'ont déjà fait leurs excuses en me priant de faire la paix. Mais moi, je ne cède rien, et je ne lâche mes ennemis qu'après les avoir marqués d'un signe quelconque, qui les rend ridicules pour du bon.

Mina.

De Ondergeteekenden, directeuren van den Rotterdamschen Schouwburg, verklaren dat Mej. Mina Krüseman, voldaan hebbende aan de verplichtingen haar opgelegd door het tusschen HEd. en ons gesloten contract, van nu af wat ons betreft vrij is in hare handelingen.

Rotterdam, 13 Jan. 1875.

Albregt en v. Ollefen.

Mijn lieve, luie vriend Publiek, mag ik er u eens attent op maken dat de Heeren Albregt en van Ollefen door dit stukje papier af te geven een (in de directeurswereld) weergaloos bewijs van grootmoedigheid gegeven hebben? Ik had mij verbonden, gedurende het wintersaizoen 74-75 bij geen ander gezelschap te spelen, dan bij het hunne. Zij wisten dat ik streed voor de Vorstenschool en dat andere directiën er over gesproken hadden de opvoering te beproeven, en tòch gaven zij mij mijn vrijheid weer. Had ik geen gelijk toen ik aan Dr. Doorenbos schreef dat ik blij was met artisten en kameraden te doen te krijgen in plaats van met commissies, enz.? Had ik tegenover eene commissie gestaan dan was ik zeker weer bedrogen en bestolen geworden, even als later in den Kleinen Schouwburg, waar Le Gras cum suis slechts des hommes de paille zijn.