Den Heer Cohen Stuart, Leiden.
Den Haag, 23 Nov. 1874.
Geachte Heer Stuart!
Dank voor uw brief! Ik heb 't vreeselijk druk en kan uw schrijven onmogelijk beantwoorden zoo als ik dit wel wenschte en zoo als gij het verdient. Dit slechts: vrees niet dat ik alle mannen ellendelingen noem, als gij goed geluisterd hadt zoudt gij dit ook uit mijn boek en uit mijn stuk gezien hebben, daar ik, reeds terstond na ‘de mannen zijn ellendelingen!’ door Louise een uitzondering laat maken, en haar, aan Werner denkende, laat zeggen: ‘O neen, hij niet!’ Maar 't Publiek maakt zich geregeld zóó kwaad over de eerste helft van 't speechje, dat het de tweede helft overschreeuwt en hierdoor de ellendelingen de kroon opzet! - Nog iets: hoe menigmaal hoort men op tooneelen en elders zeggen ‘de vrouwen zijn lichtzinnig!’? - Ik ben niet lichtzinnig, maar nog nooit heb ik er aan gedacht mij deze mannelijke ellendig-verklaring der vrouwen persoonlijk aan te trekken; waarom hebben zoo veel mannen zich 't phrasetje aangetrokken dat ik een vrouw in den mond leg, in een oogenblik van verontwaardiging, waarin zij alles, zelfs hare liefde, voor een oogenblik vergeet?
En nu wat mijn stuk betreft; meng u niet in het gekibbel en