Mej. Mina Krüseman.
Wiesbaden 9 Nov. 1874.
Lieve, beste Mina. Daar krijgen we je brief uit Rotterdam! Juist zóó had ik me de beroerdhedens voorgesteld! De misères die je ons schetst... 't is alsof ik ze bijwoon! Ze zijn zóó aan de orde, dat 'n auteur die ze schilderen wou in 'n gefingeerd boek, zich zou te verantwoorden hebben over banaliteit! En in zoo'n kliek zit jij nu werkelijk! 't Is zonde en jammer!
Gewoonheid is 'n giftig woekerkruid
Dat zelf geen vruchten draagt, en z'n venijn
Gebruikt om wat er opschiet aan 'r zij
Te doemen tot gelijke onvruchtbaarheid.
Jij mag niet opschieten, geen vrucht dragen! Jij moet vergiftigd.
Raad komt nooit te-pas (niemand is voldoend bekend met al de bijzaken om 'n ander te zeggen wat-i doen moet) maar... maar... haast zou ik je raden: Als ze 't je al te moeielijk maken, weiger dan!
.........................
We vinden dezen aanvankelijken tegenspoed heel verdrietig. Je taak is toch al zwaar genoeg!
Is er geen kans - neen ik wou zeggen: te maken dat de tegenwerking publiek bekend wordt. Maar dit zou verkeerd zijn. Het zou de stemming noodeloos verbitteren. Maar aan den anderen kant zou dan 't Publiek weten waarmee je te strijden hebt.
.........................
Vosmaer schreef onlangs: ‘Natuurlijk ga ik er heen (naar Rottm.) en ik zal doen wat ik kan.’
(Of ‘haar helpen waar ik kan’ of zoo iets. Hij zal bedoelen door 't oefenen van invloed op 't Publiek.)
Ja, spreek met Vosmaer over de tegenwerking die je ondervindt. Hij is trouw en hartelijk, en zal gewis 't zijne doen, om - als dit mocht noodig zijn - te doen weten wat niet op uw rekening mag gezet worden.
Maar ik erken dat dit geen hoofdzaak is. De misères die je ondervindt, werken nadeelig op je gemoed. Je hebt liefelijke indrukken noodig. Daarmee voedt zich de artist. En dit zou 't geval blijven al moest je 'n monster voorstellen. De artistieke indruk heeft (naar mijn inzien) niets te doen met de zedelijke hoogte van 't sujet.
.........................
Verrassen? Overvallen? O neen! Hier ben ik principieel te-