Den Heer en Mevrouw J., Rotterdam.
Rome, 12 April '74.
Vrienden lief, ziehier Pio IX in volle wapenrusting, met zijn calotje op, die u een bezoek komt brengen! Hij heeft me verleden gezegend met m'n vrienden en m'n familie, dáár behoort gij dus ook onder; zijt gezegend met Dieneman en Rotje, in naam van den Paus! - Als ik weer eens bij u kom, zal ik u een rozenkrans brengen, die ook gezegend is; jammer dat zoo'n heilige bénédictie geen moet achterlaat! Ik beleef hier de grootste kluchten, en, ofschoon ik Rome bizonder leelijk vind, zoo heb ik toch zoo'n schik in 't italiaansche leven, dat armoede alleen me naar Brussel terug kan voeren! - Ik heb mij hier dadelijk geheel en al thuis gemaakt, en woon nu op gemeubelde kamers (au 4me!) in een van de levendigste straten, eenige huizen van het wijd-beroemde corso af. Als ge ooit naar Italië mocht gaan, vooral naar Rome, begin dan, reeds bij uw vertrek, met uw verbeelding samen te persen tot op een honderdste van 't ordinaire, anders valt ge van de eene teleurstelling in de andere en vindt ge hier niets mooi, noch goed. De stad is donker, verarmd en vuil, de straten zijn smal en krom, meest zonder trottoirs, de huizen hoog, met steenen trappen en vloeren zelfs au 7me! Mijn eerste wanhoopskreet hier was: ‘Que le diable emporte le marbre!’ als 't zóó wordt aangewend ten minste! Hebt ge ooit op marmer gezeten? Dàt doet men in Italië!
.........................