Den Heer Versluijs, Groningen.
Rome, 22 April.
Geachte Heer Versluijs!
Hartelijk dank voor de toezending van uw Schoolblad, dat ik gisteren ontving, en waarmee ik met recht veel genoegen kennis heb gemaakt; en duizendmaal dank voor de dappere wijze waarop gij mijn Judith verdedigt, want 't is iets meer dan aanbevelen! Ik heb in mijn vuistje gelachen over de ouderwetsche neutraliteit van den heer Heidebrink, en 't heeft me goed gedaan te zien dat gij hem 't antwoord niet schuldig zijt gebleven! - Die religiequesties intéresseeren mij tegenwoordlg bizonder, omdat ik er hier ook geheel onder bedolven word! Dagelijks moet ik te velde trekken tegen geloovigen die mijn ongeloof veroordeelen, en dan amuseer ik mij heel kalm met hun godsdienst uit te pluizen tot dat er niets christelijks meer van over blijft en hen dan te vragen wat ze op mijn ongeloof aan te merken hebben, dat minder schijnheilig is dan 't hunne! Bisschoppen en kardinalen heb ik bewezen dat zij geen christenen waren! Denk niet dat dit moeielijk is in Rome, waar de kerken zoo rijk en de menschen zoo arm zijn dat men de wapenen maar voor 't grijpen heeft, als men tegen den godsdienst strijden wil.
Een beneden-buurman maakt me dol met acht maten van een sonate van Beethoven, die hij al in de dertig maal herhaald heeft zonder verder te gaan! Ik wou dat hij slechter speelde, dan zou ik niet behoeven te luisteren, nu maakt hij me 't schrijven haast onmogelijk.
Van hier heb ik u niets belangrijks mee te deelen op 't gebied van onderwijs of émancipatie; ik heb hier alleen maar te doen met priesters, die mij bekeeren willen om mij te gebruiken als zendelinge, of zoo iets; dan zou ik nog moeten eindigen met preeken! Wat een carrière!
.........................
Mina Krüseman.