| |
Aan Multatuli, Wiesbaden.
Rome, 15 April '74.
Arme Multatuli! Lijdt gij nu weer aan neuralgie! Niets dan zenuwachtigheid! Ik wou dat *** in de maan zat en gelukkig was! Doe toch eens als ik, en vlucht! 't Is zoo heerlijk tusschenbeide eens alleen te zijn, ver van alles waaraan men gewoon is, ergens waar alles nieuw is en waar geen schepsel u kent! 't Frischt zoo op eens àndere muren te zien, en àndere boomen, en àndere gezichten! - Men gewent zich zoo gemakkelijk aan een ziekelijke atmosfeer en vereenzelvigt er zich ten laatste zoo geheel mee, dat men 't bijna rust zou noemen er in voort te blijven suffen. Ik ken dat onderworpen gevoel, want ik heb jaren in ziekenkamers doorgebracht; maar ik weet ook wat 't is, dat alles met één ruk af te schudden, en dan plotseling alleen te staan in een omgeving van gezondheid, kracht en leven, alleen, in een wereld vol arbeid en beweging, die men te oppervlakkig leert kennen om in haar rampen en zor- | |
| |
gen te deelen. Egoïstisch he? misschien... misschien ook niet, want 't geeft weer nieuwe kracht voor later, en 't is ook charité om voor zich zelve te zorgen!!
Antwoord mij maar niet als gij geen lust hebt, ik schrijf u, omdat ik niemand anders wil schrijven, en omdat ik u vertellen wil hoe dwaas ik hier door 't leven rol; niet om u brieven te laten schrijven die u vermoeien en tijd kosten, meer dan gij missen kunt. Later zal ik u meer rust laten, wacht maar, als ik weer in Brussel zal zijn en niet meer met bisschoppen en kardinalen te kibbelen zal hebben, hoort gij niets meer van me, dan slaap ik weer in en houd ik me weer koest, voor zoo lang als 't duurt. De winter zal mij wel weer wakker schudden en op nieuw te velde laten trekken tegen? ... ik weet nog niet wat! - Ik heb 't hier vreeselijk druk tegenwoordig! en ik geloof heusch dat 't tijd wordt dat ik hier van daan ga, anders vermoorden ze me nog, uit pure christelijke liefde!
| |
16 April.
O ho! Nu lach ik Vosmaer toch uit! Of liever, nu approuveer ik hem pas! Wat hebben wij gekibbeld over kunst! En wat heeft 't me dikwijls gespeten in een man als Vosmaer zoo weinig gevoel voor den geest van een kunstwerk, en zoo'n blinde voorliefde voor den gestériotipeerden vorm te vinden! - Hebt gij met hem gecorrespondeerd over kunst, of heeft hij zich geheel van den Nijhoff-***-systema-club losgemaakt? qu'est-ce? - Vosmaer, de man van lijnen en kleuren, van maten en klanken, die elke bedoeling in een kunstwerk een fout noemde, en zich extasieerde voor een madonna-kopje zonder expressie, of een arm of een been met spieren als touwen en vleesch als een slecht gestopte worst, Vosmaer trekt nu partij voor uw werk, ook als pleidooi, als doel! - 't Doet me recht veel genoegen te zien dat hij veranderd is en dat hij er openlijk voor uit komt. Wat die domme Nijhoff en *** (toch heel geleerd misschien) op 't papier krabbelen doet er niet veel toe, zij hebben geen ziel genoeg om mee te slepen, maar Vosmaer was te goed voor die kameraadschap, en toch vormde hij paquet met hen, ik heb nooit begrepen waarom. Ik zal hem eerdaags eens schrijven en féliciteeren met zijn bekeering, ik ben hem al lang een bedankje schuldig voor een teekening in mijn album, maar ik had hem anders niets te zeggen en daarom schreef ik hem niet.
| |
17 April.
Ik heb 't weer met mijn vriendjes de geestelijken aan de stok gehad! Verbeeld u wat er nu gebeurd is. Mijn abbétje is op een avond heengegaan om niet terug te komen, zóó:
‘Si vous étiez moins impie, moins jolie et...surtout...moins gentille que vous ne l'êtes, je reviendrais vous voir encore, et
| |
| |
je vous conduirais au Vatican et à St. Paul voir les tableaux et les statues....’
‘Oh, ne risquez pas pour moi votre réputation de prêtre!’
‘Je risquerais mon âme, Madame.’
‘Ce serait encore pis, sauvez-vous!’ gaf ik hem lachend ten antwoord, en weg was mijn abbétje.
Den volgenden morgen ging ik een buurpraatje houden bij mijn hospita, die niet wèl was.
‘Comment allez-vous?’
‘Assez bien, merci; j'attends ma petite, aujourd'hui ou demain.’
‘Aujourd'hui ou demain!’ herhaalde ik onwillekeurig en ik heb zeker een benauwd gezicht getrokken, want 't goede mensch greep me op eens bij de hand en riep, half huilend, half lachend: ‘Oh, ne craignez rien, je n'ai pas peur, un peu de souffrance, et puis le bonheur!’
‘Puis-je faire quelque chose pour vous? - Dites-le, ne faites pas de compliments, je vous en prie.’
‘Oui, vous pouvez me faire un très, très, très grand plaisir!’
‘Et c'est?’
‘Je voudrais avoir une fille tout à fait comme vous!’
‘Y puis-je quelque chose?’
‘Oui; beaucoup de personnes ressemblent à leurs parrains; voulez-vous être la marraine de mon enfant? Mon mari n'a pas osé vous le demander.’
‘Je le veux bien; mais je ne suis pas catholique.’
‘Ça n'y fait rien.’
‘Quels sont les devoirs d'une marraine.’
‘Des devoirs?... il n'y en a pas. L'enfant sera appelé comme vous, et puis il vous ressemblera, c'est tout.’
Een paar uur later werd ik in mijn schrijven gestoord door 't schreeuwen van mijn petekind! De moeder had geen kik gelaten en niemand in huis heeft iets geweten vóórdat alles afgeloopen was!
‘Mina! Mina!’ gilde ze toen ik binnen kwam. ‘C'est une fille! et elle vous ressemblera! Dieu merci! Ce n'est pas un garçon et ni le Pape, ni le Roi ne me le prendra pour le rendre militaire! Pauvre Marie (ik weet niet wie) on lui a pris son fils unique et puis on l'a tué dans une guerre! Pippo! regarde donc ta fille! Mais viens donc, et regarde-la encore!’
't Arme mensch was zoo blij met haar mormeldiertje met lang zwart haar, dat alle locataires in haar vreugde deelen moesten, en Pippo was zóó van streek van geluk, dat hij luid snikkende de deur uit vloog!
Dàt was maandag, en woensdag moest 't kind gedoopt worden. Dinsdag was dus een drukke dag! - Pippo holde de stad door om allerhande boodschappen te doen en ik ging naar St. Pierre om den doop te annonceeren. Het was een uur of 10
| |
| |
toen ik in de kerk kwam en de priesters waren met hun allen aan 't schreeuwen; ik weet niet hoe die dienst heet; bisschoppen, kardinalen, koorkinderen, pastoors, enz. enz. zijn allen vereenigd en in twee groepen verdeeld, die tegen elkander inschreeuwen een half uur lang! Ik heb nooit iets leelijkers gehoord dan die verwarde dissonanten van 60 oude en jonge stemmen! - De pastoor schreeuwde mee, en er was dus niemand om mij te woord te staan, daarom werd ik in de Sacristie gelaten, in de opéra zouden we kleedkamer zeggen. Eenige minuten later verschenen de heeren geestelijken, die elkander de mooie mutsen in de oogen duwden en in een oogenblik de heilige kleeren uittrokken! Dáár zat ik! Men keek mij eens aan, dacht mij natuurlijk een geloovige, lachte eens tegen mij en ging verder. Eindelijk verscheen de pastoor dien ik hebben moest. Ik sprak hem over 't doopen en arrangeerde alles heel goed, tot dat ik kwam aan 't ‘Je ne suis pas catholique.’
‘Alors vous ne pouvez pas être marraine! Pas possible!’
‘Pourquoi celà?’
‘L'église n'admet pas ces choses là.’
‘Mais, la religion catholique est une religion chrétienne pourtant, n'est-ce-pas?’
Op die grande bêtise kwamen verscheiden priesters naderbij. Zij zagen mij aan alsof ze een wilde voorhadden en knikten elkander eens gemoedelijk toe.
‘Chrétienne?... Mais c'est l'Eglise chrétienne!’
‘Eh bien!... alors... n'est-ce pas le christ qui a dit “Aimez-vous les uns les autres”?’
‘Oui, sans doute.’
‘Et vous me mettez à la porte! Moi, qui vous amène un enfant pour le rendre catholique. Ah, non, vous n'êtes pas chrétiens!’
Die laatste woorden, lachend tot den pastoor gericht in die heilige sacristie van de nog heiliger St. Pierre, en dat nog wel in een entourage van zoo'n massa geestelijken, brachten een heele consternatie teweeg! In plaats van mij heen te laten gaan, bood men mij een plaatsje aan op een mooi houten bankje en begon men over de zaak te discutteeren. Men trok gezichten, gesticuleerde, sprak nu latijn en dan weer italiaansch, liep heen en weer, keek mij aan, enz. enz. en eindelijk kwam mijn pastoortje mij vragen of ik hem volgen wilde, hij zou 't aan een ander vragen. - Wij liepen door den regen 't groote kerkplein over en gingen in een zijstraatje, een achterdeurtje binnen en een trap of 100 op; op een portaaltje gekomen, schelde hij, een klein vierkant luikje werd geopend en een stem vroeg achter een traliewerk.
‘Wie is daar?’
De priester antwoordde en de deur ging open. Een dikke pater, in een paarsche morgenjapon, ontving ons staande, en toen hij
| |
| |
wist waarom wij bij hem kwamen, antwoordde hij eenvoudig:
‘Impossible.’
‘Mais Monsieur, en Belgique et en Hollande cela ne serait pas impossible pourtant.’
‘Je le sais bien. Là bas les protestants et les catholiques se marient même quelques fois.’
‘Et ici, cela ne serait pas permis?’
‘Non, nous ne sommes pas si tolérants à Rome.’
‘L'église catholique est donc moins chrétienne à Rome, qu'ailleurs?’
Hij keek 't curétje eens aan, dat hem aanzag, en toen deed hij de deur weer dicht, die hij reeds voor mij open had gemaakt.
‘Ecoutez, si vous tenez beaucoup...’
‘Si j'y tiens beaucoup? Je le crois bien! Ce matin je n'y tenais guère, mais, après tous les refus que j'ai esssuyés, oh, je veux aller jusqu'au bout!’
‘Eh bien, adressez-vous au Cardinal *** Patriarche de St. Pierre, et demandez-lui une autorisation spéciale, il vous l'accordera peut-être. Il faut lui faire la demande par écrit, et les parents doivent joindre leurs supplications aux vôtres.’
Met die boodschap kwam ik thuis bij de goede ouders, die alles in order waanden en reeds de noodige invitaties gedaan hadden voor 't doopfeest van den volgenden dag!
‘Que faire! Que faire! mon Dieu!’
‘Ecoutez, soyons raisonnables et ne tentons pas l'impossible; puisque l'Evèque lui-même a dit: “Nous ne sommes pas si tolérants à Rome,” laissons...’
‘Non, Madame! non! non! non! mille fois non! Je ne veux pas d'autre nom pour ma fille que le vôtre! Je ne veux pas d'autre marraine! Ces imbéciles de prêtres n'ont rien à dire sur mon enfant! Pippo! Pippo! viens donc, et écris vite une supplication sur un grand morceau de papier! Et vous aussi, madame, écrivez, je vous prie, s'il vous plait, écrivez?’
Pippo ging schrijven en ik ook. De supplicatie van Pippo was alleronderdanigst. Ziehier de mijne.
| |
Rome 12 Avril 74.
Monseigneur,
Je suis une impie.
Cosmopolite et libre, j'appartiens à la grande religion universelle du beau et du bien, qui s'accorde si bien avec les préceptes du Christ, et malheureusement ne s'accorde pas du tout avec la plupart des cultes qui se parent de son nom. Elevée dans le protestantisme, j'ai abandonné mon église, parcequ'elle n'avait de chrétien que le nom; et je suis venue à Rome, croyant presque y trouver une religion meilleure que la mienne.
Me suis-je trompée?
| |
| |
Ce matin j'ai été à l'église St. Pierre pour annoncer le baptème d'un enfant nouveau-né, dont les parents m'ont priée d'être la marraine. Mais le curé ainsi que l'Évèque m'ont dit que, comme je n'appartenais pas à l'église catholique, il ne leur était pas permis de m'accorder la faveur que je demandais.
Le Christ en aurait-il fait autant?
Moi, impie, je n'ai rien contre les catholiques et les catholiques n'ont rien contre moi, faut-il que l'église de Jésus-Christ nous apprenne la discorde? -
En attendant la réponse de votre Eminence je lui prie d'agréer l'assurance de mon dévouement respectueux.
Mina Krüseman.
Met die twee épistels ging ik naar 't Vatikaan om mijn kardinaal te zoeken, maar ik vond hem niet, en, na lang heen en weer hollen, voor niet, besloot ik maar weer mijn toevlucht tot Cl. Antonelli te nemen, die mij, niets kwaads vermoedende, zeker wel lief ontvangen zou! Ook Antonelli was bezig en kon mij niet te woord staan, maar beloofde mij een audientie, den volgenden morgen om half elf.
Toen ik den anderen dag klaar was om uit te gaan, verschenen verscheiden locataires op de trap om mij goed succes te wenschen. Dat marraineschap werd een questie van gewicht!
Antonelli, klein, mager, bruin, en impassible au possible, ontving mij met een lachje, een handje en een pénétranten blik, en trok mij naast zich op een klein blauw canapétje.
Eh bien, Madame?’
‘Monseigneur, faites-moi le plaisir de lire cette lettre, alors vous saurez tout.
Ik gaf hem mijn brief, dien hij langzaam aannam, opende en op zijn schoot legde, toen zette hij zijn bril op, keek er even over heen naar mij en begon:
‘Je suis une impie...’
‘Hm!’ liet de groote diplomaat zich al dadelijk ontvallen, en nog vier maal heeft hij ‘hm’ gezegd, vóór dat hij mij mijn épistel terug gaf.
‘Oui,... c'est ainsi... il n'y a rien à faire... l'église n'admet pas qu'on soit parrain, à moins d'être catholique... C'est un règlement... nous devons nous y soumettre: maintenant surtout!... Autre chose encore, savez-vous quels sont les devoirs d'une marraine? Savez-vous quelle est la promesse qu'on doit faire en devenant parrain?’
‘Dites-le moi.’
‘Vous devez promettre que l'enfant sera élevé catholique.’
‘Naturellement, je le promets.’
‘Oh non, madame, cette chose là n'est pas possible! Vous, protestante...’
| |
| |
‘Impie, s.v.p. car je ne suis pas plus protestante que catholique’
‘Eh bien, c'est encore pis! Vous, impie, vous ne pouvez jamais consentir à ce qu'un enfant, auquel vous vous intéressez, soit élevé dans une religion qui n'est pas la vôtre!’
‘Je vous prouve le contraire, il me semble, car moi, impie, je vous offre un enfant de parents catholiques pour lequel je vous demande le baptème dans l'église St. Pierre.’
‘Non, non, Madame, vous ne pourriez jamais faire une promesse pareille... Tenez, c'est comme si vous aviez un enfant et que moi je voudrais en être le parrain! mais ce serait impossible... je ne pourrais jamais promettre de l'élever autrement que catholique!... Et si je le promettais...
‘Eh bien?’
‘Je ne tiendrais pas ma promesse!’
‘Mais moi, je ne suis pas assez chrétienne pour la briser!’ gaf ik hem lachend ten antwoord en schaterend ontving hij mijn repliek, die hij, en diplomate, als een trait d'esprit behandelde.
‘Non,... voyons...’ hernam hij heel sérieux: ‘je vous dirai une chose, c'est que le Roi Victor Emmanuel, qui a voulu être parrain deux fois déjà, a été refusé deux fois par l'Eglise.’
‘Mais le Roi Victor Emmanuel est catholique pourtant?’
‘Oui, mais il est considéré comme l'ennemi de l'Eglise... Et vous comprenez, après avoir refusé l'autorisation au Roi, nous ne pouvons plus l'accorder à personne. C'est un peu.... une question politique!
‘Politique! Et moi qui croyais votre église chrétienne! Pourquoi ne m'avez-vous pas dit tout de suite: “l'église appartient à la politique”, je ne vous aurais plus importuné alors! - Pardon, Monseigneur, de vous avoir dérangé pour rien!’
Monseigneur gaf me de noodige handjes en geleidde mij zelf door de antichambre naar de groote wachtkamer.
Toen ik thuis kwam, alweer met 't zelfde antwoord ‘refusée!’ was mijn hospitatje zoo kwaad dat zij bij alle heiligen zwoer dat haar kind toch Mina zou heeten! - En attendant moesten wij gauw een andere marraine zoeken, want alles was gereed voor 't doopfeest. Een jong meisje, beelderig mooi en dood verlegen, zou eindelijk de taak op zich nemen, maar de eerste naam van 't kind zou Mina wezen, dàt wilde de moeder volstrekt.
In een groot rijtuig met twee mooi getuigde paarden, gingen wij naar de kerk; Pippo, zijn oudste dochtertje, de marraine, de baker met 't kind en ik. Nauwelijks waren wij in 't doophekje vereenigd of ik kreeg een extra blik van den pastoor! Mijn mede-marraine kneep mij in mijn eenen arm, de baker in den andere.
‘Wie is de marraine? vroeg hij dadelijk, mij aanziende.
‘Ik,’ antwoordde 't jonge meisje, vooruit tredende, en toen
| |
| |
gaf zij bevend haar naam op en dien van haar vader. Pippo sloeg er zich cordater doorheen, en de baker gaf 't marrainetje een duw om haar moed in te spreken.
‘De naam van 't kind?’ vroeg de pastoor.
‘Mina,’ antwoordde vader, baker en marraine te gelijk.
‘Mina? - Mina! - dàt is geen naam! Wat is dat voor een naam?’
Marrainetje werd vooruit geduwd om te antwoorden.
‘Een naam.... als een ander,’ zei ze half fluisterend.
‘Maar wat beteekent hij? Van welke heilige is hij afkomstig?’
Niemand antwoordde!
‘Ik ben nu al 20 jaar pastoor, en nog nooit heb ik dien naam gehoord! Heeft dit kind geen anderen naam?’
‘Jawel.’
‘Welken?’
‘Mina,’ herhaalden de drie stemmen en, à bout de patience, krabbelde hij Mina in zijn boek; daarna zei 't marrainetje pas: ‘Catharina, Thérésa’. - De pastoor wierp nog eens een schuinschen blik op mij, en toen werd 't kind gedoopt.
| |
18 April.
Ik heb gisteren avond de chance gehad Ristori te zien, als Medea. Welk een kolossaal talent! Wat een ijselijke kracht heeft die vrouw in de scènes van droefheid en haat! En wat een gepassionneerde voordracht zonder brullen of gillen! (théatre-preektoon!) Ik had Mlle Hagar wel eens als Kreuza naast haar willen zien, om die beide groote tragédiennes door 't contrast nog beter te doen uitkomen! - Nederland zou weer ‘hè!’ roepen, als 't hoorde dat ik deze twee namen te zamen noem, want het durft Hagar nog niet goed te keuren, evenmin als 't Ristori zou durven kritikeeren! Toch mist Ristori juist wat Hagar heeft: charme en élégance, ook zachtheid. De Medea van Hagar zou, dunkt me, liefde en wanhoop, halve waanzin geweest zijn; die van Ristori is haat en wraak, anders niet. Als men gisteren geëindigd was met Ristori dood te steken of in stukken te hakken, geloof ik dat 't geheele publiek geapplaudisseerd zou hebben; het zou voor Hagar om vergeving hebben gesmeekt!
Wie is grooter?
| |
21 April.
Daar heb ik eenige couranten uit Holland ontvangen en twee uitknipsels uit 't Vaderland over u van Papa; 't eene is u bekend, 't andere? - mogelijk ook!
.........................
Als gij binnen de maand (21 Mei) nog tot schrijven mocht komen, dan is mijn adres: Napels, poste restante. Den 28sten ga ik van hier.
Heeft het Vaderland nog geen moeite gedaan om u aan de
| |
| |
redaktie te hebben? - Ook dáárover heb ik van den winter gekibbeld met halfheidsvoorstanders!
Mina.
|
|