Ook de galerijen-voorstellingen kunnen onmogelijk in kamertooneelen veranderd worden, daar men op Java als het ware in de galarijen leeft. Ontbijten in de achter-galerij, naaien in een kamer, dansen in de voor-galerij, partijtje maken in de binnen-galerij, enz. enz. enz. Elke indieschgast zou opspringen van verbazing, als ik mijn helden bijv in een kamer dansen liet of in een voor-galerij kinderkleertjes knippen, enz. enz.
Dat men zóóvele tooneel-veranderingen in Gent niet maken kan, spijt mij, daar ik het zeer aangenaam vind als ik niet lang op dezelfde décoratie behoef te kijken en ik, anderen bij mij zelve vergelijkende, dus ook van oordeel ben dat een weinig féerieachtigheid het publiek altijd welkom moet zijn. Ons tooneel is in zijne kindschheid, 't is arm en zwak, onervaren, stumperig, welnu, waarom zouden wij ons dan aan oude gewoonten en gebruiken binden, waarom ons beroepen op 't verledene? ... 't Verledene van een stumpert! - Onze leus moet vrijheid wezen, en, daar vrijheid alleen tot vooruitgang kan brengen, zoo moesten wij, dunkt mij, in deze overgangsperiode van niets tot iets, elk een maar vrij laten om op te voeren, wat hij in zijn kinderlijke stoutheid op zou durven voeren. 't Spreekt van zelf dat wij in den eersten tijd toch geen meesterstukken voort zullen brengen, maar mochten onze eenigszins wilde, woeste en onbesuisde kunstwerken, die meer kracht en moed verraden dan doortrapte studie, het tooneel een pas verder brengen tot het doel ‘Onderrichten door meesleepen’ dan hebben wij reeds veel gedaan op het gebied van nadoen en volgen.
Misschien zult gij mij toevoegen dat eenvoud het kenmerk van het ware schoone is, en dat wij ons dus zoo min mogelijk moesten inlaten met onnoodigen, overbodigen opschik. Och, vergeef mij dat ik artiste ben! zou ik bijna zeggen, en dat ik, na het publiek bestudeerd te hebben, tot de overtuiging ben gekomen dat men meer voor het oog dan voor het hart moet doen, daar er veel meer oogen dan harten in een publiek gevonden worden, en men met de harten nog eens transigeeren kan, maar met de oogen niet. De ware kunstenaar vergeeft een fout, maar 't dom publiek spaart zelfs geen meesterstuk als 't zich verveelt. Boeien en meesleepen beschouw ik dus als hoofdzaak, en als er bovendien nog een gezonde strekking in een stuk ligt, dan vind ik dat wij voor onzen tijd reeds iets gedaan hebben, al is 't niet veel, ter verbetering van eene kunst, waarmee 't werkelijk al heel armoedig gesteld is. Natuurlijkheid moest de hoofdvereischte zijn voor het tooneel, waarop men, zoo veel mogelijk, het werkelijke leven terug moest geven, en natuurlijkheid is, sedert geruimen tijd, hetgeen men het meeste schuwt. Waarom dat? Is 't dan zóó moeielijk om te copieeren? Scheppen kunnen wij toch niet, zonder belachelijk te worden, (adres de opéras bouffe die zoo zeer en vogue zijn!) Als wij weergeven wat gebeurt of da-