[Tweede deel]
Aan Multatuli.
Zwolle, 5 April '73.
Hoog Geachte Heer!
Geen brief, van wien ook, had mij gelukkiger kunnen maken dan de uwe mij gemaakt heeft! Jammer maar dat hij één dag te laat gekomen is. Had ik hem maandag ontvangen dan had ik dien avond uw raad nog gevolgd en één vraag meer gedaan aan 't Publiek, dat op de lezing gekomen was om te luisteren en dus aangehoord zou hebben al wat ik te zeggen had! Dat lezen bevalt mij bizonder! Ik vind 't heel amusant, zelve de kleine grieven in publiek te vertellen, die courantiers, enz. niet geschikt vinden om mee te deelen. U heeft misschien wel iets gehoord van de brutale onfatsoenlijkheid die ik in Amsterdam heb uitgevoerd? Die gelegenheid was al te schoon! Zoo'n kansje kon ik niet ongebruikt voorbij laten gaan! Die verzoeking was te groot! - Ik ben er voor bezweken en lach er nog om! 't Deed me toch zoo'n goed, die afgunstige, pédante redacteurs, (meest mislukte of afgedankte dominés) eens in publiek te toonen dat ik ze noch vrees, noch acht! Ik kon geen weerstand bieden aan de tentatie van 't oogenblik en heb het Nieuws van den Dag eens mondeling op zijn aanvallen geantwoord, terwijl de redakteur van dat blad (ex-dominé de Veer) in levende lijve tegenover mij stond! Dat ik nu gehavend word is natuurlijk. Toch is 't een heele troost, in zoo'n geval te kunnen zeggen: ‘Ik heb 't er naar gemaakt.’ Onverdiend mishandeld te worden vind ik vreeselijk, maar zóó dubbel en dwars verdiend, dat bevalt mij bizonder. Ik heb in mijn Vaderlandje met zoo veel valschheid, onwetendheid, onverschilligheid, verwaandheid, enz. enz. te worstelen gehad, zóó dikwijls moeten buigen voor domme macht die geschraagd werd door geld, dat 't me eindelijk is gaan vervelen, dat zwichten voor laagheid en dat onderwerpen aan opinies die ik veracht, en ik nu op eens mijn rechters (!) openlijk den oorlog heb verklaard en mijn toevlucht tot 't Publiek genomen heb, dat, willens of niet, toch meegesleept wordt door spotternij, en op 't oogenblik zelf schaterend applaudisseert wat 't den volgenden dag met hooge wijsheid afkeurt en berispt! Och, 't Publiek is eigenlijk maar een groot kind, en ik kan 't niet helpen dat ik een kleine voorliefde voor dat reuzenwicht heb, dat mij nu eens beschimpt, dan eens mishandelt, later weer plaagt, maar toch altijd komt als ik 't roep, en applaudisseert al is 't ook nog