Mevrouw v.N.
Brussel 17 October 1867.
Gegriefde Mevrouw!
L'esprit du mal de la ville maudite heeft u waarschijnlijk den brief geinspireerd, welken ik u ten minste nooit geschreven zoude hebben, indien gij in mijne plaats geweest waart en ik in de uwe, daar de drie Bredasche woorden ‘op fatsoen trekken’, die slechts in de volksdictionnaire van het vulgaire Noord-Braband te huis behooren, nimmer een plaatsje hadden kunnen vinden, groot genoeg om er zich in te dringen, tusschen mij en eene beschaafde vrouw, met wie ik gewoon was vriendschappelijk om te gaan. Maar basta hierover. Gij weet beter dan elk ander dat ik niet gewoon ben mij zelve te verdedigen, dat doe ik bijna nooit, daar ik slechts zeer zelden iemand aantref, voor wien ik mij die moeite geven wil, de meeste menschen te ver beneden mij achtende, om ze rekenschap te willen geven van mijne handelingen, die ze voor mijn part kunnen opvatten en uitleggen, geheel zoo als hun dit het aangenaamst of het voordeeligst voorkomt. Dit hebt gij het best met *** kunnen zien, met wien ik malgré tout, zonder verwijten en zonder verantwoorden, even stilzwijgend gebroken heb, als met meer anderen, die mij minder schelen konden. De menschen denken dat hij die zwijgt ongelijk heeft; ik zal u bewijzen dat dit het geval niet altijd is. Ik, ten minste, kan mij doorgaans vrij pleiten van de croustilleuse crimes, waarvan ik verdacht word, doe ik het niet, dan wil ik het niet doen. Bij uitzondering dus, zal ik uwen brief van gisteren beantwoorden, hetgeen gij wel op prijs moogt stellen, daar het de eerste en de laatste maal zal wezen, dat ik mij de moeite geven zal, van zoovele oude papiertjes bij elkaar te zoeken om iemand te bewijzen dat hij ongelijk heeft. Ik haat elk hard woord, zwart op wit, ça sonne trop mal, en, om dus zoo min mogelijk dezen oorlog à deux te voeren, zal ik maar beginnen met u alleen aan het woord te laten. (Hier volgen eenige uitknipsels van haar eigen brieven.)
.........................
Zie zoo, nu heb ik u, geloof ik, op al wat u eenigszins intéresseren kan, tamelijk breedvoerig geantwoord, en blijft mij dus niets meer over te doen, dan u mijne excuses te maken over de massa satelliten van dit énorm épistel. Neem mij niet kwalijk dat ik u niet de geheele brieven zend. Wat deze stukjes betreft, je n'y tiens plus; de rest kan mij later mogelijk nog te pas komen, niet voor u of voor een ander, maar voor mijne eigene satisfactie.