Den Heer Roelof van Deventer. Passaroean.
Brussel, 23 Maart 1867.
.........................
dat zij op weg waren om de spleen te krijgen, en nu ben ik vrij nieuwsgierig om eens te weten of gij ook nog aan zulke uitheemsche kwalen gedacht hebt te midden uwer bezigheden, welke er u waarschijnlijk den tijd wel toe benomen zullen hebben. Van spleen gesproken, weet gij dat E. nog telkens informeren komt hoe Monsieur Rodolf het maakt? Gij hebt hem vif gekend, niet waar? Nu zoudt gij hem aanzien voor een meikever in November. Buigen kan hij niet meer, noch draaijen met zijn hoofd, noch zwaaijen met zijn armen, niet omdat hij stijver geworden is dan hij was, geloof ik, maar omdat hij het koud heeft in den winter en daarom wandelt met een pet met ooren, en een stijf gewatteerde sluitjas, waarvan de mouwen juist wijd genoeg zijn dat hij zijn regter hand in zijn linker mouw en zijn linker hand in zijn regter mouw kan steken. Arme ziel! En dan souffreert hij nog!
.........................
Hoe maakt gij het in Indië toch met uw fransch en engelsch? Hebt gij correspondentie in die talen of zijt gij nog wel eens in de gelegenheid om ze te spreken? Ons waarde trio zusjes klaagde er over dat zij niets meer hoorden dan hollandsch en maleisch, en nu zaten die poliglotjes reeds in angst dat zij al het overige vergeten zouden! en hebben zij mij verzocht om voortaan maar in het fransch te schrijven, ten einde de gewoonte van corresponderen ten minste te behouden. Soit dit entre nous, was mij die eerste brief echter net alsof ik aan Pietje of Klaasje ik weet zelve niet wie geschreven had, daar ik mij naauwelijks voor kon stellen dat al die vreemde woorden bestemd waren voor mijne oude hollandsche Rottekopjes!
.........................
Mina.