Mijn leven
(1877)–Mina Kruseman– Auteursrechtvrij
[pagina 88]
| |
wanneer men hier aan die groote zware dieren gewoon is, om dan in eens iemand op zoo iets kleins voorbij te zien trippelen? Ik heb nu in lang niet meer gereden, zooals gij wel begrijpen kunt; na uw vertrek ben ik nog een keer of wat naar Bois de la Cambre geweest, dol prettig! De wijze Mad. R. beweerde dat ik het al te prettig vond en het daarom niet meer doen mogt. Had ik intusschen maar een knol, dan zou zij eens zien hoe gaauw ik er boven op zat. ......................... Wilt gij een mooi verhaal hooren? Echt brusselsch? Ik zeg niet dat het waar gebeurd is, maar oordeel zelve of het mogelijk is. Eene dame had eene meid weggejaagd, omdat zij nu en dan wel eens een soldaat in de keukenkast vond. Toen huurde zij een andere meid welke met een lang sermoen ontvangen werd, dat hierop neerkwam, dat zij nooit meer een soldaat in huis wilde zien. Acht dagen later komt zij in de keuken, doet toevallig een kast open en... vindt een soldaat! - Groot misbaar natuurlijk! De meid komt op het leven afloopen, helpt den soldaat voor den dag halen, bekijkt hem goed en zegt eindelijk dood bedaard: ‘Je ne le connais pas, celui là... Ah! je sais, ce sera l'autre, qui l'aura oublié là-dedans!’ ......................... Het kleine prinsje van Frankrijk (mijn charme) is ook ziek. Die heeft met schermen een floret-steek in de zijde gekregen, waardoor een abces ontstaan is; eerst hebben zij hem eene kleine opératie laten ondergaan, waarna er eenige beterschap geweest is, maar nu was er weder een nieuw abces gekomen en zoude hij eene grootere opératie moeten doorstaan. Als die eens stierf? Zoo aardig als ik het aapje vind, zoude het later mogelijk toch een schelm minder op aarde wezen!... De belanghebbenden zijn hard aan het kibbelen over Limburg en Luxemburg. Elke courant zegt er wat anders van, het eenige waar zij het allen over eens zijn; is dat er werkelijk gehaspeld wordt. Wat haspelt er al niet! zoude men zeggen. Papa beweert dat hij er bij behoort te zijn, indien er het een of ander in ons landje wezen mogt dat verdediging behoefde, en ik vind dat wij daar niets mede te maken hebben (généreux hè?). Ik ben van het gevoelen van dien Ier, die niets voor zijne nakomelingen doen wilde, omdat zijne logica hem vragen, deed: ‘Wat hebben mijne nakomelingen voor mij gedaan?’ .........................
Mina. |
|