Mejufvrouw R.T.
Ginneken 28 September 59
.........................
Toen wij naar Brussel gingen, was alles in huis nog op den ouden voet, ofschoon Mama wel eens nu en dan over pijn in de borst klaagde, maar nu is het gezwel dat deze pijn veroorzaakte zoo zeer vergroot, en de kwaal zoo verergerd, dat Mama haren regter arm in het geheel niet meer gebruiken kan en wij de geheele huishouding reeds onder ons verdeeld hebben, zoo dat Mama zich daar nu ook zelve niet meer mede behoeft te bemoeijen. Gedurende den eersten tijd hadden wij nog hoop dat ook deze kwaal, gelijk zoo vele anderen, welke men zoo op eens krijgt, weder verdwijnen zou, maar helaas, het tegendeel heeft plaats, het verergert verbazend schielijk. Al wat tot de geneeskunde behoort roept dat men er niets aan doen moetGa naar voetnoot1; zonder bepaalde hoop op genezing te geven of den naam der kwaal te willen noemen, en het is juist hierdoor dat wij tot de overtuiging gekomen zijn dat het kanker is. Mama begrijpt haren toestand volkomen en spreekt er somwijlen zeer kalm over, ofschoon zij tusschenbeiden nog op herstel schijnt te hopen. Zou hier mogelijkheid van bestaan? - O kon ik het mijzelven maar wijsmaken, dan zou die hoop de toekomst ten minste ophelderen! Iemand waar men veel van houdt zóó te zien lijden, en te weten dat de dood alleen een einde aan dat lijden kan maken is verschrikkelijk! Het is een niet te beschrijven gevoel dat zich van u meester maakt, wanneer men iemand levend vóór zich ziet, ziet praten en lagchen als naar gewoonte, en dan te weten dat die persoon eene kwaal heeft die ongeneeslijk is, eene kwaal