gij u mogelijk de zelfopofferende gehechtheid der liefdevolle vrouw die uwe moeder is, niet meer herinnert, zoo heeft die toch bestaan, en.. zoo bestaat die nog.’
‘Nog!’ riep George opspringende, ‘leeft mijn moeder nog? O, zeg mij, mevrouw, waar ik die gehate vrouw kan vinden, opdat ik haar zelf zeggen kan hoe diep ik haar veracht!’
‘Is dat al wat gij haar zeggen zoudt?’
‘Dat is al.’
‘Geen woord van medelijden, geen woord van sympathie of troost zoudt gij in uw hart kunnen vinden voor de ongelukkige vrouw, die zoo oneindig lief heeft gehad en zoo vreeselijk heeft geleden?’
‘Niets dan haat - eeuwige haat.’
‘Gij zijt uwer moeder onwaardig, George. Mogelijk zal er eenmaal een dag komen dat de ondervinding u zal geleerd hebben hoe onvolmaakt verstand is in vergelijking van gemoed, kom dien dag terug, dan zal ik u de vrouw leeren kennen, die uw moeder is. Nu zijt gij voor dat geluk nog niet rijp. Maar draal niet te lang, want uwe wreedheid doodt haar.’
‘Zij weet dus dat ik haar veracht?’
‘Zij weet alles... Luister, George, uw verachting is onrechtvaardig; indien uw verstand u dit niet leert, laat uw hart het u zeggen...’
En na hem het geheele leven zijner moeder medegedeeld te hebben, besloot Lina met hem aan te raden om met August over het voorgevallene te spreken.
‘Hij is uw vriend en hij kent uw moeder, indien