‘Ik!’ riep August met een gullen lach, ‘ik geloof dat ik evenveel geleden heb onder den trots van mijn vader als jij onder je eigen trots! Ambtenaar eerste klasse voor Indië moest ik worden, omdat mijn vader een resident in mij zag, een raad van Indië, een Gouverneur-Generaal, weet ik al wat! Och, arm!.. Ik!.. Ziet gij, zulk een toekomst droomt gij u voor u zelven, en droomde hij zich voor mij! Het eenige onderscheid is, dat uw droom op wetenschap en studie gegrond is en eenmaal verwezenlijkt kan worden, terwijl de zijne slechts een illusie was, die in de domheid van zijn zoon verloren is gegaan.’
George kon het niet helpen, met al zijn superioriteit en al zijn trots, al zijn afgunst en ongeduld, dat hij toch voor August een sympathie gevoelde die hij zich niet verklaren kon, en die hij zich in 't publiek zelfs soms schaamde, ofschoon dan de naam, Van Langendijk, tot apologie kon strekken.
Eenmaal had August een vreeselijke vraag gedaan:
‘Herinnert gij u in het geheel uw moeder niet meer?’
George was opgevlogen alsof hij hem vermoorden wilde.
‘Neen, God dank niet!’ had hij toen woedend geantwoord. ‘Dat mensch is dood - en het is haar geluk!’
‘Toch zou het uw geluk geweest zijn, indien zij geleefd had,’ ging August voort, tegen alle drift en ongeduld van zijn vriend in. ‘Ik heb haar gekend. Wat was zij zacht, en goed, en liefedelmoedig en zelfopofferend!..’