op om hare dochter te wenken, die, aan Werners arm, terstond naar haar moeder toekwam.
‘Mevrouw Stevens weet het, ik heb haar al uw geheimen verteld.’
Werner werd zóo bleek, dat Louise Lotje's hand plotseling los liet, en hem met zulk een onbeschrijfelijken angst aanstaarde, dat mevrouw Joly in het midden van haar volzin steken bleef.
Werner herstelde zich het eerst. ‘Mejuffrouw Lotje, mijne aanstaande...’ sprak hij half fluisterend.
Louise ruimer adem halende:
‘Ah! is dat het geheim! Ik feliciteer u, juffrouw Lotje... en ik hoop dat gij gelukkig... te zamen zult wezen..’
‘Dank u, mevrouw,’ antwoordde Lotje en, Werner éen dier donkere blikken toewerpende die hem eene toekomst vol onaangenaamheden beloofden, trok zij hem mede naar het andere einde der zaal, waar zij te midden harer zusters plaats nam en verder deed alsof er geen Werner in de wereld was.
Den tweeden dans deed Louise mede. Pratend, lachend, met een frisch rood op hare wangen en een flikkering van geluk in de opgewonden oogen.
Wat ging er om in de ziel der jonge vrouw, toen zij dáar zoo onbezonnen vroolijk in de rondte zweefde?
Wij weten het niet. Zij wist het zelve niet.
Toen de avond half ten einde was gespoed, werden de