Een huwelijk in Indië
(1873)–Mina Kruseman– AuteursrechtvrijTiende hoofdstuk
| |
[pagina 74]
| |
geplaatst. Gij zijt nu, dunkt mij, oud en wijs genoeg om dit zelve te beseffen.’ Mijnheer Van Amerongen zweeg een oogenblik, maar Louise zeide niets. ‘Deze punten dus afgehandeld zijnde,’ hernam hij, ‘verzoek ik u, ook namens uw moeder, den resident zonder verder tegenstreven uw hand te schenken en hem morgen, als uw aanstaanden echtgenoot, vriendelijk en hartelijk te ontvangen.’ Weer wachtte hij. Louise bleef nog altijd zwijgen. ‘En wilt gij dit niet,’ vervolgde hij gestreng, haar stilzwijgen als tegenspraak opvattende, ‘moet ik u, hetgeen ik niet hoop, als een onwaardige dochter leeren kennen, voor wie de dierbaarste wenschen harer ouders niets beteekenen, moet ik u de goede, verstandige raadgevingen uwer moeder met onverschilligheid in den wind zien slaan, en de schoonste droomen uws vaders met ondank en tinkasGa naar voetnoot1 zien beantwoorden, welnu dan zal ik genoodzaakt zijn om mijn toevlucht tot het uiterste te nemen, en u geen gehoorzaamheid meer te vragen, maar te gebieden.’ Nauwlijks had mijnheer Van Amerongen deze laatste woorden uitgesproken of Louise sloeg haar vonkelende, zwarte oogen met een vreemde uitdrukking van smart en kracht naar hem op. ‘Ik zal gehoorzamen,’ sprak zij besloten, en na eenige oogenblikken zwijgens, vervolgde zij met vuur: ‘Onthoud het wel, vader, dat gij het geweest | |
[pagina 75]
| |
zijt die dit huwelijk gewild hebt... En zal die man zich eenmaal ongelukkig gevoelen, wijt het dan niet aan mij maar aan u zelven.’ ‘Schaam u Louise! Wat heeft die man u misdaan? Hij biedt u zijn hand en zijn leven aan, en daarvoor belooft gij hem ongelukkig...’ Louise's oogen schoten vol tranen, en, haar vader verontwaardigd in de reden vallende, hernam zij: ‘Ik zal hem niet opzettelijk ongelukkig maken... maar...’ ‘Maar?’ ‘Ik weet het niet!’ Zij boog het hoofd, en zweeg. ‘Weet gij het niet?.... Kom, geef mij maar een zoen en zeg aan uw moeder dat wij overmorgen feest zullen vieren.’ Hier hebt gij eenige invitatiebriefjes; vraag verder zelve wie gij vragen wilt, en gedraag u voortaan als een verstandig mensch.’ Voor het eerst van haar leven nam Louise de invitatiebriefjes haars vaders met onverschilligheid aan. Zij begreep zelve niet, hoe zij op eens zóo veranderd was. ‘Wat heb ik toch?’ dacht zij bij zichzelve. ‘Iedereen is goed en lief voor mij, en toch zou ik den ganschen dag wel kunnen schreien. - Nog nooit heb ik mij verveeld en nu verveelt mij alles... zelfs....’ haar oog viel op de briefjes welke zij pas weer als een blijk van liefde ontvangen had. Zij beschuldigde zich zelve van wispelturigheid en ondankbaarheid, wischte beschaamd haar tranen af en begaf zich zoo vroolijk mogelijk naar haar moeder | |
[pagina 76]
| |
om deze met de heugelijke tijding van het op handen zijnde feest hekend te maken. Het arme kind gevoelde diep, maar had geen begrip van hetgeen zij gevoelde. Zij had haar ouders gehoorzaamheid beloofd, en, ofschoon zij dit als haar plicht beschouwde, zoo gevoelde zij toch dat zij anders had moeten handelen dan zij gedaan had. Maar hoe?... Zij dacht er den ganschen dag en den halven nacht over na, maar toen den volgenden morgen de zon weer vroolijk in haar kamer scheen en de gelukkige vogelen hun vrijheidslied ten hemel zonden, was zij nog even ver als van te voren - zij wist het niet! |
|