groot, zooals zij in alle anderen geweest is. - ‘Neen,’ was haar eerste woord. ‘Ik ben de vrouw niet die geluk in een familie brengen kan.’ - ‘Wie kan die vrouw zijn, indien gij haar niet zijt?’ vroeg ik haar. ‘Waar is verstand en ziel en wil vereenigd als in u? Waar liefde tot een hoogeren graad van volmaaktheid opgevoerd dan in de zelfverloochenende grootheid die de grondtrek van uw karakter uitmaakt.’
Zij zag mij aan, met haar groote dankbare oogen en schudde weemoedig het hoofd, terwijl zij zacht en ferm zeide: ‘Neen, ritmeester, gij hebt kinderen, voor wie gij den heiligen moedernaam zuiver en onbevlekt bewaren moet..... Een actrice vernedert de kinderen die haar ‘moeder’ noemen, verlaagt hem die onder zijn naam de minachting tracht te verbergen, die aan den hare verbonden is.... Spreek nooit meer van een huwelijk. Laat mij bij u blijven en gelukkig zijn en bekommer u niet verder over een leven dat, God geve het, niet lang meer duren zal.’
Zij glimlachte, en verliet de kamer met een kalmte die ieder ander dan mij, had doen denken dat zij ongevoelig was.
Ik oogde haar na toen zij den gang doorging, den trap op, in hare kamer .... en toen alles stil was, volgde ik haar.
Ik vond haar op de sofa, met het gelaat in de handen, bitter schreiende. Ik had de deur zóo zacht geopend dat zij mij niet had hoor en inkomen en dat ik naast haar zat eer zij het wist, ‘Ella,’ sprak ik nauw hoorbaar. ‘Kom,