Bouwstoffen voor een geschiedenis van den Nederlandschen boekhandel gedurende de halve eeuw 1830-1880. Deel 1
(1886-1887)–Arie Cornelis Kruseman– Auteursrecht onbekend
[pagina 62]
| |
Boeken-overzicht.Ofschoon de vorige boekenlijsten, in vakken afgedeeld, reeds eenig overzicht kunnen gegeven hebben van de belangrijkste verschijningen op elk gebied, meenen wij het niet overbodig, door het in herinnering brengen van namen en van feiten, de karakterschets der tijdvakken met eenige korte beschouwingen aan te vullen. Met allen nadruk evenwel wijzen wij er hier ter plaatse nogmaals op, dat deze overzichten zich niet vermeten iets te maken te hebben met de vraag of eenige wetenschap, als wetenschap, in beoefening vóór- of achteruit is gegaan, maar dat wij de boeken bovenal te bezien hebben voor zoo ver zij den handel, den boekhandel, raken. Meerdere of mindere waardeering ligt volkomen buiten bedoeling.
Rechts- en staatswetenschappen zijn voor den boekhandel steeds een rijke bron geweest. Zij waren dit vooral in de eerste helft van de halve eeuw die wij behandelen, na de nieuwe wetsbedeeling en de verleende vrijheid tot het uitgeven van wetboeken en andere officieele staatsstukken dadelijk na hun verschijning.Ga naar voetnoot1 | |
[pagina 63]
| |
Onze rechtsgeleerden beijverden zich in de geschiedenis en toepassing onzer wetgeving, zoowel ten behoeve van praktizijns als van gemeentebesturen en ambtenaren. Kapitale ondernemingen waren daarvan het gevolg, des te hooger te waardeeren omdat zij oorspronkelijk waren en minder dan eenig ander vak van wetenschap of letterkunde aan het buitenland, door omwerking en vertaling, ontleend werden. Om deze reden zijn dan ook de op dit gebied | |
[pagina 64]
| |
verschenen boeken in onze lijsten wat uitgebreider genoemd, dan dit bij andere groepen het geval is. Ons land mag, bij vergelijking, inderdaad trotsch wezen op de degelijke beoefening der rechts- en staatswetenschap, en onze uitgevers kunnen het eveneens zijn op de kloeke ondernemingen die zij aandurfden. Wij wijzen daaronder slechts op de werken van Hamelsveld, Luttenberg, van Hasselt, Voorduin, van Houten, Brouwer, Brocx, Eortuijn, allen tusschen f 20. - en f 120. -. De herdrukken van vele werken geven het beste blijk dat de boekhandel er wèl bij voer: Vaillant, Thorbecke, Dwars, Loke, allen met 2e, Mabé 4e, de Pinto 5e drukken. Bestond onze rechts- en staatswetenschap om zoo te zeggen uit zich zelve, onze genees- en heelkunde ging voor een groot gedeelte te rade met wat er te dien opzichte in het buitenland uitkwam. Het is meermalen aan onze literatuur ten laste gelegd, dat zij wat te veel leeft van vertalingen. Het feit is niet te ontkennen. Wellicht meer dan eenig ander land leent Holland in ieder vak van wetenschap en letterkunde zijn boeken van den vreemde. Maar daarbij eenzijdig voorbij te zien, hoe ook onze eigen bodem zijn vruchten leverde, zou een zonde van ontrouw zijn jegens onze landgenooten, een misdaad van nationale minachting, waartegen niet ernstig genoeg kan werden opgekomen. Met voordacht hebben wij onze boekenlijsten meest zoo ingericht, dat de oorspronkelijke werken van de vertalingen afgescheiden zijn, opdat daaruit blijken zou in welke verhouding de eenen tot de anderen staan. Menigeen zal daaruit met zelfvoldoening zien, hoe rijk ons kleine land is aan mannen die een roem waren voor hun vak van wetenschap, en hoe de werken, die vooral door den praktischen blik der uitgevers aan Engeland, Frankrijk en Duitschland ontleend werden, de ernstige studie van de wetenschappelijke vakken niet weinig bevordelijk was. In grootere rijken wordt betrekkelijk veel minder vertaald dan bij ons. | |
[pagina 65]
| |
Maar een gunstig gevolg daarvan voor ons is, dat het veld onzer beschouwing te ruimer en onze zelfstandigheid des te steviger wordt. Heeft de boekhandel, wie zal het ontkennen, zijn leven te danken aan de wetenschap en de letterkunde, men vergete niet dat deze evenzeer verplichting hebben aan den boekhaudel, die, ja, zijn oog bespiedend over onze grenzen heen richt uit zucht naar eigen voordeel, maar daardoor te gelijk zijdelings medewerkt aan grondiger vakstudie en algemeener wetenschappelijke waardeering. Bij vergelijking van ons overzicht van rechts- en staatswetenschap met verdere boekenlijsten, zal het in het oog vallen, dat de opgaven betreffende de eerste zoo ruim, die omtrent de andere vakken beperkter zijn. Ter verdediging daarvan achten wij ons verplicht te herhalen, dat het niet in het doel ligt een bibliographische lijst te leveren, maar door het op den voorgrond brengen van de meest belangrijke titels en handelsondernemingen een blik te geven op den historischen loop van de bijzondere boekensoorten en de daarmede verbonden beweging in den boekhandel. Uit den aard der zaak geeft de rechts- en staatswetenschap aanleiding tot veel lijviger en duurder boeken, dan andere studievakken. Genees- en heelkunde, natuur- en werktuigkunde, geschiedenis, theologie, taalkunde, enz. enz. geven haar voortbrengselen in den regel in veel beknopter vorm, maar in veel grooter aantal. Onze keus, wat dit laatste aangaat, heeft zich moeten beperken tot de voornaamste uitgaven, waardoor de verhouding van hoeveelheid buiten aanmerking bleef. Onze latere statistieke opgaaf zal in dat opzicht bevredigender zijn. ‘Er is voorzeker’, getuigde Dr. Galama in 1836, ‘in de geschiedenis der geneeskunde geen tijdvak aan te wijzen, hetwelk een zoo groot aantal beroemde heelkundigen heeft opgeleverd als dat hetwelk wij beleven. Geen leeftijd heeft zoo vele belangrijke heelkundige werken zien verschijnen als de onze, waardoor dan ook de heelkunde in de laatste jaren met reuzenschreden | |
[pagina 66]
| |
vooruit gesneld is en hare tweelingzuster, de eigenlijke geneeskunde, zeer verre achter zich heeft gelaten. Er schijnt, als het ware, onder de voornaamste heelkundigen een edele wedstrijd plaats te hebben, waarin ieder op het zeerste streeft elken anderen den zegepalm te betwisten.’ Is deze uitspraak volkomen waar, als wij, daarvan ten blijk, op de kostbare werken wijzen van Tittman, Chelius, Most, Richerand, Cooper, Maygrier, Ott, Lauth e.a., met evenveel voldoening leggen wij onze Hollandsche boeken van van Onsenoort, Sandifort en Tilanus daarnaast, terwijl wij, als wij het vak der geneeskunde overzien en den arbeid roemen van buitenlanders als Conradi, Hufeland, Geiger, Jörg, onze oorspronkelijke werken van Plagge, de Vriese, Vosmaer, van de Water, Pruijs van der Hoeven, Buchner, Schroeder van der Kolk, gerustelijk daar tegenover kunnen plaatsen. Even als met de genees- en heelkunde ging het in dit tijdvak, en iets vroeger, met de natuurwetenschappen. Het getal der uitgaven daarin was, bij vergelijking met later jaren, zeer beperkt. Maar die weinige uitgaven waren in den regel veel uitgebreider en kostbaarder. Wij beroepen ons op de prachtwerken bij de firma Sepp uitgegeven, werken in afleveringen uitgekomen, maar soms den prijs van honderd guldens te boven gaande. Uit dat beroemde fonds halen wij slechts enkele titels aan, om te doen uitkomen hoe de natuurwetenschappen hier te lande beoefend werden vóór zij onder de groote menigte meer op den voorgrond traden, en hoe de boekhandel in die dagen ondernemingen aandurfde, waaraan in onzen tijd niet te denken valt. Zoo vinden wij onder de 150 titels, waaruit de fondslijst van J.C. Sepp & Zoon in 1850 nog bestond, de volgende kapitale werken, in het laatst der vorige en het begin van deze eeuw bij hen in het licht verschenen: Edwards en Catesby, Uitlandsche Vogelen, door Houttuijn, met 473 platen, 284. -, Houttuijn, Uit- | |
[pagina 67]
| |
landsche Houten, met 101 platen, 60. -, Icones Plantarum Medicinalium, met 600 platen, - Kron, Zeldzaamheden der Natuur, met 288 platen, 216. -, Kops, Flora Batava, Dl. I-VI, met 480 platen, 240. -, Idem, Dl. VII-X, 178.50, - Idem, N. reeks I-IV, 210.50, - Nozeman en Sepp, Nederlandsche Vogelen, met 250 platen, 525. -, Sepp, Afbeelding en beschouwing van Ned. Kapellen, met 300 platen, 309.60, - Stoll Cicaden en Wantsen, met 72 platen, 80. -, Stoll Sprinkhanen. Krekels, enz., met 72 platen, 65. -, Trew, Zeldzame planten, met 100 platen, 90. -, Cramer, Uitlandsche Kapellen, 272. -, Surinaamsche Vluiders, 150. -; behalve zoo veel anderen, die waarlijk wel bewijzen, dat wetenschap en boekhandel niet alleen in onzen tijd kracht en moed hadden tot uitgeven. Enkele overblijfsels daarvan vinden wij nog in den eersten tijd dien wij behandelen. Kops, Flora Batava, in 1824 begonnen, wordt steeds, door opvolgende schrijvers, voortgezet. Anslijn geeft zijn kostbare Artsenijgewassen; Miquel, de Vriese en van Hall houden voorts onze botanische eer op, terwijl van Laar met zijn werk over tuinsieraden bescheiden in de achterhoede staat. - De scheikunde heeft haar waardige vertegenwoordigers in Mulder, van der Boon Mesch en Meijlink, waarbij de vertalingen van Erdmann, Rose en Berzelius zich aristocratisch aansluiten. - Kaiser en Herschell geven teekenen van frisch leven op astronomisch gebied. - De dierkunde heeft haar waardige voorstanders in van der Hoeven, Schlegel, W. Vrolik, Anslijn en Sandifort. Van Stuart en Kuijper, De Mensch, dat vroeger 60. - kostte, vindt een goedkoope herdruk voldoenden aftrek, en Uilkens' Volmaaktheden, die in het laatste jaar klompleet komen, blijven evenveel belangstelling wekken als de vertaling van Sommer's Heelal. - Brade en Normand voltooien hun bouwkundige werken, en Verdam, Baud, Kraijenhoff, Bleekrode, F.W. Conrad | |
[pagina 68]
| |
en G. Simons toonen zich meesters in waterbouw- en werktuigkunde, terwijl Leeghwater's Haarlemmermeer-boek een 13en druk behoeft. - Jacob Swart en Pilaar zijn gewilde gidsen voor de zeevaart. Hetzelfde verschijnsel als bij de natuurwetenschappen, maar in veel breeder afmeting, doet zich bij de vakken van algemeene, vaderlandsche en kerkelijke geschiedenis voor. Het publiek van vijftig jaar geleden zag er niet tegen op, een duur boek te koopen. De boekverkoopers vonden hun debiet evenmin in de veelheid van boeken als in het groote getal hunner klanten. Maar als er wat uitkwam dat degelijk was, dan wisten zij de liefhebbers te vinden, hetzij onder hen die er een bibliotheek op nahielden, hetzij onder die familiën welke uit een onbekrompen beurs naast andere zaken van weelde ook een goed boek gewoon waren zich aan te schaften ‘als een nuttig en een blijvend iets.’ Vooral geschiedenis is bij ons ten allen tijde een gewild vak van literatuur geweest, in den beginne meer gelezen dan beoefend, meer op goed geloof aangenomen dan nagespeurd. Vandaar dat groote werken lang de standaardwerken bleven en een burgerrecht handhaafden, dat niet spoedig door nieuwigheden verdrongen werd. Uitgevers zagen dus niet tegen ferme ondernemingen op, wel wetende dat hun uitgaven blijvende fondsartikelen waren. Tusschen 1830-39 zouden er wel 30 editiën te noemen zijn die meer dan 20. -, soms veel meer, golden, terwijl daarentegen kleine historische geschriften betrekkelijk weinig voorkwamen. Veelal bestonden zij in vertalingen wat algemeene en kerkelijke geschiedenis betreft; zooals de bekende werken van Becker, Menzel, Nösselt, Schlosser, Sporschill, Milner, Hagenbach, Merle d' Aubignë, Hess; al zien wij daarom niet voorbij de oorspronkelijke van van Kampen, v. Limburg Brouwer, Engelen, Löbensels, Kist, Boyaards, IJpey en Dermout, van Hengel. - Vaderlandsche geschiedenis behoorde natuurlijk bij uitsluiting bij landgenooten | |
[pagina 69]
| |
te huis. Onder dezen hebben wij te wijzen op namen als Bilderdijk, de Jonge, Nijhoff, van Kampen, Bosscha, Groen van Prinsterer, Scheltema, Collot d'Escury, Verkade, Lastdrager, Engelberts Gerrits, van der Aa, om alleen te spreken van de grootere uitgaven die van onze boekhandelaren uitgingen. Ten blijk, hoe een gunstig debiet doorgaans deze ondernemingen kroonde, verdient opmerking, dat Stuart's Romeinsche Geschiedenis en Hess' Geschiedenis der Israëlieten, beiden boeken van 36. -, een tweeden druk noodig hadden. De werken van van Kampen konden in den regel staat maken op een 500 tal koopers. Becker, Schlosser, Sporschill, Bosscha hadden nog grooter debiet. Het publiek, dat in die dagen boeken kocht, werd bij voorkeur in den gegoeden middenstand gevonden. Het bepaalde zich in den regel tot enkele liefhebbers, bij ieder boekverkooper bekend, en werd aangevuld door de leesgezelschappen, in ons huiselijk Nederland zulk een eigenaardig verschijnsel. Een uitgever, die met smaak en voorzichtigheid te werk ging, en aan dezulken ontbrak het niet, kon dien ten gevolge op een eenigermate vast debiet rekenen, wel overtuigd dat hij geen grove winst behalen zou, maar even zeker, dat hij zich niet aan aanzienlijke schade zou blootstellen. Het eigenlijk ondernemen, het speculeeren, het opzetten en uitvoeren van eigen plannen met het oog op de teekenen der tijden, zou zich wel niet lang laten wachten, maar was tot nu toe meer uitzondering dan gewoonte. Tot deze rustige, zich zelv' beloonende uitgaven behoorden in voorname plaats ook nog de reisbeschrijvingen, in groot 8o deelen, versierd met een paar kopergravuren en omplakt met het bescheiden roodspikkel, welke, met haar zusters de romans, geboren werden vooral om tot dagelijksch voedsel der leesgezelschappen te strekken. Reisbeschrijvingen waren in de dagen toen stoomboot noch spoortrein den kalmen burger tot heen en weêr vliegen verlokte en het hoekje van eigen haard | |
[pagina 70]
| |
de gemakkelijke plaats was, van waar uit men in verbeelding de gevaarlijke of langzame tochten van onderzoekers meêmaakte, de geliefkoosde lektuur in het huisgezin. En het moet gezegd worden, dat zij doorgaans zeer onderhoudend geschreven waren. Wat landgenooten betreft roemen wij daarin op Engelen, Potgieter, Kneppelhout, Ver Huell, van Lennep Coster; wat buitenlanders aangaat, op Puckler Muskau, Rellstab, La Place, Trollope, Washington Irving, Basil Hall. Van 1830-40 zouden wij nog wel een honderd deelen reisverhalen kunnen aanwijzen. - Enkele groote aardrijkskundige werken verdienen daarbij vermelding, zooals van Wijk's Aardrk. Woordenboek 63.85, Zimmermann's De Aarde 79.65, v. d Aa, Aardrk. Woordenboek der Nederlanden 142.25, en de aardrijkskundige werken van van Kampen, benevens Roorda van Eijsinga's Aardrijksbeschrijving van Ned. Indië. - Het laatste gedeelte van dit tijdperk kenmerkt zich door de verschijning van een nieuw soort van boeken, beschrijvingen van schoone landschappen naar aanleiding van keurige Engelsche staalgravuren, waarin vooral de smaakvolle en ondernemende uitgever Beijerinck voorging. Van de meestgezochte atlassen en kaarten noemen wij die van Jaeger en die door onderwijzers-genootschappen uitgegeven, alsmede die bij de Wed. Hulst van Keulen verschenen. Dat ook een burger publiek er niet tegen opzag van tijd tot tijd kostbare boeken te koopen, vooral wanneer die bij inteekening en in afleveringen werden uitgegeven, wordt bewezen door den bijval, dien sommige encyclopedische werken vonden, zooals het Woordenboek der zamenleving en het Handelsmagazijn bij Gebr. Diederichs en het Aanhangsel op Nieuwenhuis' Woordenboek bij H.C.A. Thieme. Met de godgeleerdheid en aanverwante vakken stond het eveneens als met andere boeken: de werken daarover uitgegeven waren lang zoo overvloedig niet als later, maar zij waren in den | |
[pagina 71]
| |
regel uitgebreider en duurder; zij hadden een langer bestaan, daardoor ook een zeker burgerrecht, en werden niet zoo spoedig door mededingers verdrongen. Een boek van 36. - zooals Muntinghe, Geschiedenis der menschheid volgens den Bijbel kreeg een derden druk; Niemeijers Karakterkunde kostte 25. -; van Heijningen's Bijbelsche Geschiedenis 25. -, v. Hengel's Gesch. der beschaving 19.29, - Heringa's Kerkelijke Raadgever 17.70-. En zoo meer. Aan kritische en polemische theologie zou eerst later veel meer gedaan worden. Clarisse, de Greuve, van der Palm, van der Willigen, van Hengel, Overdorp, Herwerden, Le Roy, Royaards waren onze theologen, naast Tischendorf, Pfenniger, Huffell, Bretschneider, Stirm, Ullmaim, Tholuck, Keith, wier werken in onze taal overgebracht werden. - Van Heusde's Socratische School maakte, onder de weinige wijsgeerige werken, grooten opgang. In elk gegoed protestantsch huisgezin lag, en werd ook gelezen, een oudere of nieuwere druk van Keur's Statenbijbel, of van van der Palm's nieuwe bijbelvertaling, welker bezit, met de Aanteekeningen 65.80, op hoogen prijs werd gesteld, evenals v.d. Palm's Bijbel voor de jeugd 27.90, die een algemeen gelezen huisboek was en gedurende 1850-59 tweemaal herdrukt moest worden. Aan de behoefte van bijbellektuur werd voorts voldaan door Prentbijbels bij Gebr. Diederichs, Erven Doorman en het Bibliographisch Instituut, die allen een groot debiet hadden. Van oudsher is er wellicht geen volk geweest, dat in de huiskamer meer gehecht was aan stichtelijke lektuur dan onze protestantsche landgenooten. Het lezen van een bijbelhoofdstuk aan den morgen van elken dag was in elk gezin een gewoonte, die wel wat losser werd dan vroeger, maar toch bij de meesten nog in strenge eer werd gehouden. Vader en moeder, indien zij iets lazen, grepen uit de portefeuilles der leesgezelschappen bij | |
[pagina 72]
| |
voorkeur naar eenig stichtelijk boek, of een reisbeschrijving, en lieten de lichtere lektuur van romans en tijdschriften aan het jeugdiger geslacht over. Boeken te koopen was bij het groote algemeen nog altoos wel uitzondering, maar een godsdienstig huisboek mocht toch nergens ontbreken. Daarvoor diende of een bundel preeken van een geliefden dominé, of meer algemeen bekende boeken, zooals de werken van Egeling, Corstius, Verweij, Kaakebeen, Clarisse, bovenal die van van der Palm niet te vergeten, en iets later die van des Amorie van der Hoeven. De overlevering wil, dat Prof. v.d. Palm elken zondag als hij gepreekt had na kerktijd bij de firma du Mortier aanliep, waar een bankbiljet van 100. - klaar lag, dat hij inwisselde tegen de uitgesproken leerrede, welke voor de pers bewaard werd totdat er weêr een tiental volledig was. - In 1839 werd door G. Portielje het Bijbelsch Magazijn opgericht, dat, uitlokkend door zijn fraaie gravuren en door de verscheidenheid zijner medewerkers, in een losser vorm dan den preekstijl, bestemd was om in honderde gezinnen zijn plaats te vinden, en daarin te gereeder ingang kreeg door zijn verschijning in maandelijksche afleveringen. Onder een aanwassend gedeelte van liet protestantsche publiek, vooral op het platte land en bij de burgerklassen, was zich een overhelling gaan vestigen naar de oude onvervalschte Dordtsche kerkleer, een overhelling die zich al meer en meer uitsprak in het herdrukken en sterk verspreiden van de oude werken van van Lodensteijn, Hellenbroek, Smijtegelt, Mel e.a., en die, vermits de aanhangers dier richting van de algemeene kerk werden buitengesloten, op een afscheiding uitliep, die zelfs, onder Ds. Scholte, naar Amerika de wijk nam en daar de vrijheid van geweten zocht, welke haar hier betwist werd. Het spreekt van zelf, dat juist door dezen dwang de partij in belangstelling toenam, haar geschriften bij duizenden onder alle klassen te meer verspreid werden en telkens nieuwe uitgaven beleefden. Hoe meer | |
[pagina 73]
| |
trouwens deze richting veld won, des te sterker openbaarde zich ook de behoefte aan de andere zijde. De protestantsch-kerkelijke strijd over leerstukken kwam langzamerhand uit de studeerkamers naar buiten. Opmerkelijk is, wat, volgens Potgieter, Bakhuizen van den Brink, toenmaals student in de theologie, in 1831 daaromtrent als voorgevoelende in een brief schreef: ‘Ook dit vak (theologie) zal zeker eens ten onzent zijne revolutie zien aanbreken, naar rato niet minder dan de stormen welke de staatkundige wereld beroeren, en het is daarom voor ons, theologanten, zaak ons met staatkunde wat minder, ons met ons vak wat meer te bemoeien.’ De godsdienstige lektuur en de kerkelijke twistschriften namen dien ten gevolge in den boekhandel al meer en meer een groote plaats in. Vele dezer geschriften hadden in den laatsten tijd een losser stijlvorm aangenomen dan waaraan men vroeger gewoon was. In den regel was de boekentaal nog een geheel andere dan de gesprokene geweest. Het voor de pers bestemde had iets schoolsch, iets deftigs, iets gemaakts, dat dikwijls de duidelijkheid, altoos de natuurlijkheid in den weg stond. De tijd zou aanbreken, dat ons proza zich plooien zou tot minder gekunstelde vormen en dat onze letterkunde aan nieuwe krachten nieuwen rijkdom ontleenen zou. Geel, Potgieter, Kneppelhout, Beets, Hasebroek, het jonge Holland trad op, en wel, opmerkenswaardig genoeg, in een humoristischen geest, aan onze natie overigens zoo vreemd, en beloofde een frissche toekomst van leven en beweging. Evenzeer was dit het geval met onze dichtkunst. Van 1830-39 duurde de glorietijd van een oudere school nog voort. Tollens was in zijn volle kracht en gaf bundels en losse gedichten, die bij duizenden en tienduizenden verkocht werden. De beide Klijn's, Spandaw, Borger, Staring, van Halmaël, van der Hoop, Oosterwijk Bruijn, de oude garde van den Muzen-almanak onder Immerzeel's leiding, waren nog altoos de gevierde zangers. De Belgische | |
[pagina 74]
| |
omwenteling deed Helmers in herdruk herleven en gaf de vaderlandsche lier in handen van van Leimep, Withuijs, de Thouars en zooveel anderen, wier nationale ontboezemingen naar alle zijden zich wegen baanden. Maar te gelijk en daarnaast stond gaandeweg een jonger geslacht op, dat een machtige stem zou krijgen voor volgende jaren: Beets met zijn Jose en Kuser en zijn Byroniaansche liederen, Hasebroek en ter Haar met hun gevoelige, gemoedelijke zangen, ten Kate, van den Bergh, Bennink Janssonius, Calisch met hun warme lyrische verzen, Helvetius v.d. Bergh en Burlage met hun geestige blijspelen, van Zeggelen met zijn luimige verhalen en liedekens. Voegen wij daarbij den roman, de geliefkoosde lektuur van den huiselijken haard. Het was nog de welaangename tijd, dat slechts eenige weinige uitgevers zich op deze literatuur toelegden en, indien zij goede waar leverden, zeker konden zijn van een winstgevend debiet aan leesgezelschappen en partikulieren. Want bij het nog schaars bestaan van eerstgenoemden, schroomden deftige huisvaders niet, van tijd tot tijd voor hun gezin zich ook een goeden roman aan te schaffen. De werken van Jacob van Lennep, de Pleegzoon, de Roos van Dekama, Ferdinand Huijck, boeken uit het leven van eigen geschiedenis en karakter gegrepen, al kostten die zware groot 8o deelen betrekkelijk een handvol geld, behoorden te huis in de familie-bibliotheek van menig welgegoed burger. Voor het overige was de toevloed niet zoo groot, of de leeskringen hadden er voorts genoegzame plaats voor. De oorspronkelijke roman was in aanzien. Wolft en Deken's Sara Burgerhart kreeg een 4en druk; de Kleine pligten (van Mej. de Neufville), van Lennep's werken, van den Hage's, Drost's, Heldring's, Christemeijer's verhalen hadden aanzienlijke oplagen of herdrukken noodig. De romans van Dresselhuis, Krabbendam, Rob. v.d. Aa, van Buren Schele, Bosdijk, waren gewilde onderhoudende boeken. De | |
[pagina 75]
| |
eerste werken van de schrijfsters Mej. Toussaint en Hasebroek (1838) werden met ingenomenheid begroet. Maar al deze voortbrenselen van eigen bodem waren niet voldoende om den gretigen Hollandschen lezer te bevredigen. Om in de behoefte van huiselijke uitspannings-lektuur te voorzien heeft steeds het buitenland zijn hulp moeten leenen. Bij geen enkele onzer naburen - en dit heeft grooten invloed gehad op de ontwikkeling van onzen nationalen smaak en onze antinationale neigingen - bij geen enkele onzer naburen is het lezen, het lezen in het gezin, het lezen door middel van leesgezelschappen, zóó algemeen als het was en is bij ons. Een natuurlijk gevolg daarvan was, dat wij uit den vreemde hebben overgebracht wat wij te kort kwamen en op die wijs meer dan eenige andere natie vertrouwd zijn geworden met de literatuur van het buitenland. De keus nu van die aanvulling, het rondzien naar goede lektuur ter vertaling, het bespieden van den gang dier letterkunde buiten onze grenzen, en, bij het doen van een greep, zoowel de degelijkheid van gehalte als het persoonlijk voordeel te wikken en te wegen, is voor een groot deel de taak, de plicht, de verantwoordelijkheid geweest van onze uitgevers. Hun invloed in dit opzicht is buiten kijf; zij hebben evenveel eer van de leiding tot een goeden smaak bij het publiek, als dat zij de schuld dragen van dé lichtzinnige prikkeling van hartstochten en verbeelding, indien zij geldelijk profijt hooger laten gelden dan het besef van hun zedelijken en maatschappelijken plicht. - In het tijdvak dat wij bezig zijn te bespreken, vóór 1840, heeft ons land waarlijk over zijn uitgevers niet te klagen. Integendeel, firma's als G.J.A. Beijerinck, de Erven Bohn, de Erven Loosjes, W. van Boekeren, G.T.N. Suringar, hadden goede oogen en goede conscientiën. W Scott, Bulwer, Cooper, Marryat, Morier, James, Miss Edgeworth, Miss Bury, Miss Sedgwick, Miss Bray, Miss Trollope, Lady Blessington - het verdient opmerking dat Engeland zoo- | |
[pagina 76]
| |
veel schrijvende vrouwen heeft voortgebracht, - Spindler, Tromlitz, Grosse, Bechstein, Stolle, Carol. Pichler, Rellstab (wiens 1812 vier drukken beleefde), Manzoni, Sagoskin, Ingemann (de laatsten een Italiaan, een Rus en een Deen), zijn beroemde namen, die hier te lande door bovengenoemde uitgevers bekend zijn geworden. Voor een deel lag het aan het kleiner getal onzer uitgevers en evenzeer aan hun meer degelijke opleiding, maar een feit is het, en wel een zeer hoog te waardeeren feit, dat bij de keus van vertalingen in die dagen in den regel, veel meer dan later, te rade werd gegaan met oordeel van smaak en geweten, en dat slechts nu en dan, uit een achterhoek, een roman van Paul de Kock te voorschijn kwam, die door solide debitanten met weerzin achteraf werd gehouden. Liever dan in een prikkelenden inhoud zochten zij een lokaas in een aantrekkelijken titel, en gebruikten daartoe meestal een dubbeltal, gelijk bij voorbeeld: Eugenia, of de zegepraal over de liefde, - Tsidora, of de hut in het bosch, - De Bandiet te Rome, of de standvastige geliefden, - Adolf en Amalia, of Erkenning van een misstap, - De Hermitage van St. Jacob, of Voor God, den Kouing en het Vaderland enz. Tot de kleinere speculatiën, die het eerst voor de hand lagen en die door winstgrage uitgevers gretig werden aangegrepen, begonnen te behooren allerlei goedkoope boekjes, die zich opwierpen om kennis te verspreiden omtrent menigte van wetenschappelijke en huishoudelijke belangen, en dat wel onder de titels van Handleidingen, Gidsen, Raadgevers, en zoo al meer. In den regel waren ze meer aangelegd op den kooplust van het publiek dan op degelijke waarde en waren te gemakkelijker te drukken, daar men ze slechts uit Duitschland of Engeland te ontbieden en te vertalen had. Beide landen gaven in die soort van fabriekwerk een schadelijk voorbeeld. Het groote debiet toch van zulke geschriften gaf aanleiding tot velerlei misbruik en zwendelarij. Een zekere Dr. Schöpffer, | |
[pagina 77]
| |
in Duitschland, schreef voor allerlei kleine firma's al wat men maar verkoos. Hij fabriekte zulke volksboekjes bij de vleet, onder niet minder dan drie en dertig schuilnamen; vooral geneeskundige raadgevingen tegen slapeloosheid, hemorrhoïden, geslachtsziekten enz. enz.; en zijne vrouw deed hetzelfde, onder vijf aangenomen namen, met huishoudelijke handboekjes van onderscheiden aard. Zoo iets gebeurde ook hier meermalen, al was het niet op zoo brutale schaal. Voor het overige was Nederland wellicht zelden zoo overvloedig in staatkundige- en volks-vlugschriften, als in dit tijdvak. De omstandigheden gaven er alle reden toe. Nimmer had ons vaderland koortsachtiger opgewondenheid beleefd dan in 1830 bij de uitbarsting van de Belgische revolutie en haar gevolgen. Het kalme Hollandsche gestel was door een drift aangegrepen, waarvoor men het ten eenenmale onvatbaar zou hebben geacht. De gansche natie, van groot tot klein, verkeerde in een soort van gejaagdheid, van hartstochtelijken gloed, in overspanning, dag aan dag. De Belgische opstand en de Hollandsche algemeene wapening in 1830; de tiendaagsche veldtocht, 3-13 Augustus 1831; de scheidsrechterlijke tusschentreding der groote mogendheden met haar befaamde 24 artikelen; de heldendood van van Speyk op de Schelde; de belegering der citadel van Antwerpen; de geldnood van den staat en zijn leening van 138 millioen; de benarde toestand van binnen en van buiten, die al dringender en dringender werd en aanleiding gaf tot een algemeenen bededag in December 1832, dat alles greep het volk aan tot in het binnenste van het gemoed. Bovenal was daarvan het eerste jaar, het jaar 1830, getuige. Wie tot 's lands verdediging tegen de trouwelooze muiters geen weerbare armen kon aanbrengen, stortte met onbegrensde mildheid zijn vrijwillige giften in de schatkist van den staat. Wie geen geld had bracht zijn goed, zelfs zijn liefste, zijn meest begeerde. De hoogleeraar N.G. van Kampen gaf zijn gouden | |
[pagina 78]
| |
eerepenningen, die hij voor bekroonde verhandelingen verworven had. Zóó velen. Ook de boekhandel bracht daarbij zijn vaderlandslievende offers. Maar niet in geld of goed alleen. Moge hier vermeld worden de aandoenlijk-grootsche houding van den boekhandelaar-dichter Marten Westerman, zooals die door de Bosch Kemper in zijn Geschiedenis vermeld wordt: ‘Toen op 's Konings roepstem “Te wapen!” Westermans drie zonen wedijverden, wie van hen zou uittrekken, daar de vader in zijn boekhandel de hulp van al zijn volwassen zoons niet kon missen, maakte hij aan de onzekerheid een einde, door te zeggen: “ik of gij driën!” En al zijne zonen trokken te velde. Een van hen sneuvelde voor Leuven. Toen door eene groote onvoorzigtigheid iemand, die niet wist dat een van 's mans zonen bij het 2e bataillon Jagers diende, hem een brief uit het leger lezen liet, waarin de dood van den jongen Westerman gemeld werd, stond de vader roerloos. Geen enkele traan welde uit zijn oog. Hij sprak slechts de woorden: “Ik had het mij van al de drie moeten voorstellen.” Maar weinige dagen later waren zijne haren vergrijsd’. - Het verhaal van zulk een Spartaansch zelfbedwang moge pijn doen in dagen van weelderige rust en zou zelfs aan het gevoel van een vader doen twijfelen; maar wie van den hoogen moed en de nationale opgewondenheid dier dagen heugenis draagt, en bovenal wie den braven, den gemoedelijken Westerman persoonlijk heeft mogen kennen, zal eerst kunnen beseffen wat vlijmende zielesmart in die woorden verkropt werden. Men leze: Het geweer van mijn zoon in zijn lateren dichtbundel, en ‘Westermans beteekenis als letterkundige en kunstenaar, waarmeê A. J de Buil het 17e deel van de Tijd opent - en men zal den edelen vader even diep beklagen als innig eerbiedigen. Waar dergelijke feiten plaats hadden, behoeft het geen verdere opheldering, hoe het kwam dat de boekhandel in die dagen zoo overvloedig was in geschriften van den dag. Het sneeuwde over | |
[pagina 79]
| |
het land van allerlei gedrukte bladen. De staatkunde had elk oogenblik tot den algemeenen geest iets te zeggen; en die geest was onvermoeid in het hooren. G.K. van Hogendorp gaf van October 1830 tot Januari 1831 niet minder dan 13 brochures in het licht; Mr. S.P. Lipman 7, en in verhouding Donker Curtius, de Man, Fockema, van Breugel, Groen van Prinsterer, Thorbecke en zooveel anderen, genaamden en naamverzwijgenden. Schier talloos waren de nationale ontboezemingen van dichters als van Lennep, Tollens, Loots, Klijn, Boxman, van der Hoop, de Thouars, Withuijs, van den Bergh - wie telt ze. De koningskroon en het Nederlandsche wapenschild werden als bedolven onder de papieren blijken van aanhankelijkheid en volksliefde. Andere tijdsomstandigheden lokten eveneens een grooter of kleiner aantal van vlugschriften uit. Daartoe behoorden bovenal de Fransche omwenteling in 1830; de voorstellen tot herziening der grondwet, van het burgerlijk wetboek, van het wetboek van koophandel en van de rechterlijke organisatie, in 1830 en 1831; het optreden van den Gouverneur-generaal van den Bosch en zijn hervormings-plannen ten opzichte van Ned.-Indie, in 1831; de verschijning der cholera in Europa, 1831; de vervolging der afgescheidenen van de gereformeerde kerk (de Cocq en Scholte) 1835, en de eindelijke erkenning dier gemeente vier jaar later; het 2e eeuwfeest der Utrechtsche hoogeschool, 1836; de stormen en dijkbrenken in December 1836; de dood van de koningin, gemalin van Willem I, 1837; de 25 jarige regeering des konings, 1838; de voorstellen omtrent de veranderingen in het tarief van uit-, in- en doorvoer; het geneeskundig staatstoezicht en de financiëele rijksplannen, 1838; het voorstel tot den aanleg van een spoorweg van Amsterdam naar Arnhem, tot het droogmaken van het Haarlemmermeer en tot verbetering van het muntwezen, 1838; de aandrang tot het eindelijk aannemen der gewijzigde 24 artikelen | |
[pagina 80]
| |
van het Belgisch traktaat, 1839; het huwelijk van den erfprins (Willem III), 1839; de opening van den spoorweg tusschen Amsterdam en Haarlem, 1839; de voorstellen ter grondwets-herziening, 1839; en in dat zelfde jaar de kwaadwillige opruiing tegen de regeering van koning Willem I, ten gevolge van de benarde staatsfinanciën en het huwelijk met de gravin d'Oultremont. Deze vlugschriften-literatuur, even onderscheiden in vorm als in onderwerpen en schrijftrant, nam in den boekhandel een niet geringe plaats in, vooral in den tijd, toen de dagbladen zich nog alleen tot kleinere berichten bepaalden. Wellicht is, betrekkelijk, daarin geen land overvloediger dan Nederland. Het papieren schroot is ten allen tijde hier, ten goede en ten kwade, met volle laag over de hoofden en in de harten van het publiek losgebrand.
Aan kinderboekjes was tot heden toe, vooral wat den uiterlijken vorm betreft, niet veel zorg besteed. Zij waren een onderdeel van den boekhandel en verschenen doorgaans bij uitgevers van den derden of vierden rang. Na 1830 komt hierin een merkwaardige verbetering. De uitmuntende verhalen van den Duitschen kanunnik C. Schmidt, De hoppebloesems, De kersavond, De kanarie, Het verloren kind, Rosa van Tannenburg, De paascheijeren, De jonge kluizenaar, Fernando, De betooverde eijeren, Eustachius en zooveel anderen, werden door het jonge volkje verslonden en moesten herhaaldelijk herdrukt worden. De uitgevers ten Brink & de Vries en G.J.A. Beijerinck zorgden daarbij voor een sierlijk uiterlijk en legden zich met buitengewone zorg op dezen tak van handel toe. Weldra werden zij op dien weg gevolgd door H. Frijlink, G. Portielje, de Erven Bohn, W. van Boekeren, Schalekamp en andere eerste firma's, die als het ware een onderlingen wedstrijd aangingen om den kinderen degelijke lektuur en hoogst bevallige boekjes in handen te geven, hetzij vertaald uit den vreemde, hetzij bewerkt door oorspronke- | |
[pagina 81]
| |
lijke vaderiandsche schrijvers. Zoo verschenen achtereenvolgens een aantal kinderboekjes van Nieritz, v. Muller, Blanchard, Bouilly, Campe, Schoppe, maar ook van welbekende Hollandsche schrijvers en schrijfsters, als Robidé van der Aa, Arrenberg, Best, Engelb. Gerrits, Dusseau, Lastdrager, Biben, van Spall, Goeverneur, Petronella Moens, Mevr. Boeseken Peltenburg, Mevr. v. Meerten Schilperoort en anderen. Ook de prentenboekjes voor jeugdiger kleinen begonnen een geheele hervorming te ondergaan. Vooral de firma's Beijerinck en Frijlink legden zich erop toe, om aantrekkelijke figuren en groepen te kiezen tot plaatjes voor kinderboekjes en daarbij een tekst te voegen, die kinderlijk-bevattelijk was en spoedig van buiten geleerd kon worden. Zoo kregen die boekskens een zeker burgerrecht in de woonkamers en loonden hun uitvinders meestal met een overvloedig debiet. De tijdschriften Philarete en de Leidsman der jeugd vonden een ernstigen mededinger in het Hollandsch Penning-magazijn voor de jeugd, dat van 1835-52 zich in algemeene gunst verheugen mocht. Een andere handelstak, maar van nog meer gewicht, was die in school- en catechisatieboekjes.Ga naar voetnoot1 In de kwijnende jaren onder en even na de Fransche overheersching, toen er zoo bitter weinig te verdienen viel, was de handel in schoolgoed, naast dien in bijbels, gezangboeken enz., een van de schrale bronnen, die nog iets opleverden. Dergelijke artikelen waren bijna de eenige behoeften, waaraan, bij hoeveel bezuiniging op weelde ook, voldaan moest worden. Bovenal was de hervorming van onderwijs en school- | |
[pagina 82]
| |
wezen voor deii boekhandel van groot gewicht. Terwijl, zelfs in het laatst der vorige eeuw nog, het lager onderwijs op zulk een laag peil stond, dat de leerboeken op de scholen zich veelal bepaalden tot den Heidelbergschen catechismus, eenige verhalen aan den bijbel ontleend en dergelijke schriftuurlijke lectuur, werd allengs de behoefte gevoeld aan eenvoudiger leermiddelen, en was het vooral naar aanleiding der bemoeiingen van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, dat er een aantal betere schoolboekjes in het licht werden gegeven, gelijk die van Martinet, Perponcher, Hier. van Alphen, Wester, Swildens, Nieuwold, Schneither, Aeneae, van Bolhuis, Buijs, Hulshoff, Verwey, Adriani, v.d. Berg en zooveel anderen. Naarmate die hervorming, vooral na de verordening van 1806, zich naar alle richtingen over het geheele land uitstrekte, werd die handel al meer en meer van beteekenis. Geen wonder, dat de handen zich repten om hiermede een sobere bete broods machtig te worden. Geen wonder ook, dat op het schrale veld van oogst wel eens daden werden gepleegd en praktijken plaats grepen, die niet zouden gedaan zijn,indien de algemeene akker vruchtbaarder geweest ware, maar die niettemin in strijd waren met eerlijkheid en goede broederlijke trouw; dat er in één woord op dit gebied, hetgeen anders bijna nooit gebeurde, binnen eigen kleinen kring wel eens nadruk gepleegd werd. Van hoeveel gewicht het was schoolboeken als een der belangrijkste fondsartikelen tegen dezen roof te beschermen, ook in de tijdvakken die wij te overzien hebben, noemen wij alleen de volgende titels, aan de boekenlijst van 1835 ontleend: de werkjes van Wester: Leeslesjes 27e druk; 1e, 2e en 3e Spelboekje 22e druk; 4e Spelboekje 23e druk; Mengelstoffen 15e druk; A, B, C boekje 17e druk; Gezangen 19e druk; Kleine Jan 9e druk; v. Heijningen Bosch, Kleine kindervriend 29e druk; Anslijn, Leesboek 16e druk; Anslijn, N. Spel- en Leesboekje 14e druk; Muijt, Spel- en Leesboekje 6e druk; v.d. | |
[pagina 83]
| |
Berg, Bijbelsche Historievragen 48e druk; Anslijn, De brave Hendrik 13e druk; Anslijn, Raadgeving 10e druk; Anslijn, De brave Maria 11e druk; v. Heijningen Bosch, Moeder Anna 13e druk. In 1831 bood W. Brave Senr. het schoolboekje van van Heijningen Bosch, Vader Jacob, bij circulaire den boekhandel te koop aan en meldde daarbij, dat hij, sinds den 1en druk in 1807, dat werkje 22maal herdrukt had, te samen ten getale van 185.500 exemplaren; elke oplaag kostte f 780. - en leverde een zuivere winst op van f 1020. -. Inderdaad geen verwerpelijke kopij, hoe klein ook. Hij vroeg voor het kopijrecht dan ook de ronde, en voor dien tijd aanzienlijke som van f 5000.-. Aan de bescherming van dergelijke kapitale fondsartikelen hadden wij, spoedig na het herstel van ons koninkrijk, de oprichting te danken van de ‘Vereeniging ter bevordering van de belangen des boekhandels’, die zoo veel tot de latere regeling van den handel heeft bijgedragen. |
|