| |
| |
| |
1830 tot 1839.
| |
| |
Boekenlijsten.
Bij deze boekenlijsten worde in het oog gehouden, dat zij volstrekt geen aanspraak maken op eenige de minste bibliographische beteekenis. Evenmin op volledigheid. Ook kunnen zij wat indeeling van titels betreft stof tot aanmerking geven.
Het doel was niets anders en niets meer, dan als kenschets van den tijd een overzicht te geven van hetgeen er in verschillende vakken van wetenschap en letteren gedurende elk tienjarig tijdperk meest belangrijks uitkwam.
Bij die keus moest een grens worden aangenomen en tal van kleinere geschriften, hoe groot van verdienste wellicht, buiten vermelding blijven. Hier was meer met handelswaarde rekening te houden; gewicht van inhoud lag buiten beoordeeling. Zoo vielen van zelf de goedkoope schoolboekjes buiten het perk; een vak van literatuur, dat een afzonderlijke behandeling overwaard, maar hier slechts in het voorbijgaan aangeraakt is. Evenzoo het tooneel. En andere afdeelingen van letterkunde, die zich meest in boekjes van geringer omvang uiten.
Tot eenige verschooning van al zijn bibliologische zonden - men neme dit klinkend bijvoegelijknaamwoord voor een heel eenvoudige zaak niet te hoog op! - heeft de opsteller met alle bescheidenheid te wijzen op de gebrekkige middelen, die hem ten dienst stonden. Hij heeft zich, vooral wat vroegeren tijd
| |
| |
aangaat, moeten behelpen met boekenlijsten, die, hoe verdienstelijk ook voor hun dagen, niet veel meer dan algemeene opgaven waren, zonder stelselmatige indeeling. Waar hij met veel geduld titels moest bijeenzamelen en groepeeren, meent hij wel een klein weinig aanspraak te mogen maken op toegevendheid voor hetgeen hem ontsnapt of door hem misplaatst is.
Eerst na het afwerken verscheen van der Meulen's Naamlijst van 1850-1882. Aan het vergelijken van dezen zoo verdienstelijken cataloog dankt hij nog menige aanvulling, al heeft hij tegen den ontzettenden arbeid opgezien, dien weer titel voor titel na te gaan.
Van de voornaamste uitgaven worden de prijzen vermeld.
Wordt men onder de verschillende opgaven soms door menig onvoornaam boek verrast, dan bedenke men, dat bij een vergelijkend overzicht ook de hoeveelheid eenige aandacht verdient.
Hier en daar zijn aanteekeningen van onderscheiden aard bij de titels gevoegd. Voor de geschiedenis hebben zulke mededeelingen haar waarde. Oorspronkelijk was het oogmerk geweest, daaraan veel grooter ruimte te wijden en zoodoende een bijdrage te leveren tot de boekenhistorie, die een eigenaardig belang heeft. Maar de rampzalige scheurwoede had meestal prospectussen en circulaires, die zoo te pas hadden kunnen komen, vernietigd. En op medewerking van den boekhandel door eigen mededeelingen viel niet te roemen. In dit opzicht wordt dus maar brokwerk geleverd. Een stille hoop wordt gekoesterd, dat van lieverleê iedereen moge komen aandragen met het zijne en het nederlegge in de verzameling van ons Repertorium. Het gebrekkige, dat hier gegeven wordt, vinde daar - al zij het zijn beschamende - verbetering en aanvulling.
| |
| |
| |
Rechts- en Staatswetenschap.
De uitgavenGa naar voetnoot1 op rechtsgeleerd en staatkundig gebied zijn betrekkelijk nog weinig in getal. Zij bestaan voor het meerendeel in verzamelwerken en handboeken ten behoeve van ambtenaren. Sinds het Koninklijk besluit van 18 Juni 1829 betreffende de vrijlating voor den boekhandel van de uitgaaf der Nederlandsche wetboeken, zes maanden na de officieele verschijning, maakten, het spreekt van zelf, onderscheidene firma's van dat recht gebruik en overlaadden het publiek met wetboeken van allerlei vorm en prijs; een wedstrijd, die in 1838 door de invoering der nieuwe wetboeken op nieuw begon, vooral tusschen de firma's Beijerinck, Joh. Noman & Zn., Meijer Warnars, Elix & Co en van Kesteren.
De belangrijkste handelsondernemingen even vóór of in dit tijdperk waren: van Hamelsveld, Nederl. Pandecten en Gewijsden, - Brouwer (later van v. Dorp en Dijckmeester), Bijvoegsel tot het Staatsblad (2e druk 1813-55 69.60), - Luttenberg, Verz. van Wetten en Besluiten, van 1813 af met de Supplementen, - Luttenberg, Placcaatboek 16.20, - Van Hasselt, Verzameling van Wetten 67.20, - Fortuyn en van de Poll, Fransche en Vaderl. wetten, te samen 29.05, - Voorduin, Geschied. der Nederl. Wetgeving 72.85 (uitgegeven voor rekening van den schrijver), - Van Houten, De Ned. Burg. Wetgeving 28.50, - Vaillant, Handb. v.d. Ambtenaar Burg. stand 5.25 (2e druk 1813), - De Wal, Wijsgeerig Regt 4.80, - Wttewaal, Bijdragen Staathuishoudkunde 5.80, - Thorbecke, Aanteek. op de Grondwet 3.90 (2e druk 1843)Ga naar voetnoot2 - de Pinto, Burg. Wetboek 7. - (3e druk 1849, 4e 1860, 5e 1879), -;
| |
| |
de behandeling van verschillende wetboeken door Asser, van Houten, van Hall, v.d. Honert, de Bosch Kemper, Lipman e.a.; - Dwars, Handb. voor Notarissen 4.50 (2e druk 1841), - Loke, Handb. voor Notarissen 4.50 (2e druk 1854), - Mabé, Handb. voor Notarissen 4.50 (3e druk, met de Vries, 1844, 4e 1848).
Ook vestigen zich als tijdschriften: den Tex en van Hall, Ned. Jaarboeken (later herdoopt in Regtsgeleerde Bijdragen) met daaraan verbonden Regtsgeleerd Bijblad (1839)Ga naar voetnoot1, - Het Regt in Nederland (1837-1849), - Het Weekblad v.h. Regt (1839)Ga naar voetnoot2, - Themis,
| |
| |
Regtsk. TijdschriftGa naar voetnoot1, - Periodiek Woordenboek v. Registratie, Zegel en Hypotheken (1829-68), - Regtsk. Tijdschrift v.h. Notarisambt (1833-41); terwijl Groen van Prinsterer zijn Nederlandsche Gedachten, zijn Beschouwingen over Staatsregt (later vervolgd door zijn Adviezen in de 2e Kamer), Kemper zijn Staatkundige Geschriften, den Tex zijn Encyclopedia Jurisprudentiae, Brocx en C. Stuart hun Nederl Regtspraak (verv. door de Gijzelaar), en v.d. Honert zijn Arresten van den H. Raad aanvangen.Ga naar voetnoot2
Voorts verschijnen het Jaarboekje voor Ambtenaren der Directe Belastingen, begonnen in 1883, en het Jaarboekje voor de Regterlijke Magt, begonnen in 1888.
| |
| |
| |
Genees- en Heelkunde.
Nu beide studievakken, die vroeger afzonderlijk beoefend en in praktijk gebracht werden, al meer en meer samengesmolten zijn, kunnen hun titels veilig naast elkander genoemd worden. Om in het oog te doen vallen, hoeveel daarin aan liet buitenland ontleend is, worden eerst de oorspronkelijke en daarna de vertaalde werken opgegeven. Omtrent deze laatsten dient opgemerkt, dat zij doorgaans door bekwame wetenschappelijke mannen, onder vermelding van hun namen, bewerkt werden en daardoor niet zelden aan wonnen in degelijkheid en gezag. De namen dier overbrengers zijn kortheidshalve hier niet vermeld.
Van omstreeks 1834-39 waren de voornaamste oorspronkelijke werken: Sebastian, Physilogia generalis, - van Onsenoort, Operative Heelkunde 20 -, Tilanus, Schets der Heelkunde, - Plagge, Pathologie en Therapie 15. -, Jacobson, Leer der breuken, - van Epen, Leer der verbanden, - de Vriese, Kennis der Geneesmiddelleer 20.50, - de Vriese, Plantenkunde voor Apothekers en Artsen, - Vosmaer, Apothekers Woordenboek 14.80, - Plagge, Be Pharmacopaea verklaard 4. -, van de Water, Leer der Geneesmiddelen 3e druk 5. -, Pruys van der Hoeven, de Arte medica 1680, - Sebastian, Element a Physiologiae 3.60, - Mulder, Tabulae Vasorum 3 20, - van Geuns, Moerasziekten 4. -, Sebastian, Natuurkunde van den mensch 3.60, - Buchner, Huidziekten 5.80, - Buchner, Geneeskundig Handboek 29.35.
Vertaalde werken: Conradi, Pathologie en Therapie 15. -, Chelius, Leerboek der Heelkunde 2e druk 21. -, Edwards, Plaatsbeschrijvende en heelk. Ontleedkunde 5.50, - Tittmann, Leerb. der Heelkunde 4e druk, - Most, Woordenboek der Heel- en Verloskunde 33.40, - Richerand, Natuurkunde van den wensch 3e druk 12.80, - Maygrier, Afbeeldingen uit de Verloskunde
| |
| |
13.20 (naar de Duitsche uitgaaf van von Siebold), - Ott, Heelkundige Verbandsleer 14. -, Lauth, Practische Ontleedkunde 13.50, - Hufeland, Enchiridion medicum 10.50, - Geiger, Artsenijbereidkunde 15.40, - Naegele, Verloskunde voor Vroedvrouwen 5.90, - Velpeau, Over het trepaneren, - Walther, Stelsel der Heelkunde 4.80, - Bell, Het zenuwstelsel 4.90, - Bell, De menschelijke hand 3. -, Jörg, Kinderziekten 9.30, - Puchell, Het aderenstelsel, - Ricord, Geneeswijze der Syphilis, - Cooper, Voorlezingen over Heelkunde 29.20, - Cloquet, Ontleedkundige Atlas 7 60, - Fritze, Afbeeldingen van heelkundige kunstbewerkingen 5.80.
In 1836 een aantal brochures voor en tegen Hahnemann's homöopathische geneesleer.
Een aantal genees- en heelkundige verhandelingen verschenen van 1833 af in de Werken van het Kon. Ned. Instituut, die niet van den boekhandel uitgingen. Evenzoo in die van het Zeeuwsch Genootschap.
Van tijdschriften bestonden er, of werden opgericht: Practisch Tijdschrift voor de Geneeskunde in al haren omvang, verzameld door Moll en van Eldik 7.20 (1820-56), - Aesculaap. Tijdschrift voor Genees- Heel- en Verloskunde (1835-36, vijf kwartalen). In 1837 eindigde Hippocrates. Magazijn voor Geneeskunde. (Het besloeg 8 deelen), - Tijdschrift voor Genees- Heel- Verlos- Schei- en Natuurkundige Wetenschappen, uitgegeven door het Genootschap Vis unita fortior (1837-47), - Nederlandsch Lancet, Tijdschrift voor Chirurgie en Oogheelkunde. Red. van Onsenoort 7.65 (begonnen in 1838), - Boerhaave, Tijdschrift voor Genees- Heel- Verlos- en Artsenijmengkunde, door v.d. Kasteele, Holtrop c.a. 4. - (1838-49).
| |
Natuur- en Werktuigkunde.
Scheikunde.
Mulder, Natuur- en Scheikundig Archief 12.30, - Van der
| |
| |
Boon Mesch, Leerboek der Scheikunde 15.35, - Mulder, Scheikundige Werktuigkunde 16.80, - Meijlink, Beginselen der Scheikunde 2.75, - Berzelius, Leerboek der Scheikunde (vertaald) 59.50, - Rose, Analytische Scheikunde (vert.) 14.60, - Erdmann, Overzigt der Scheikunde (vert.) 8.50.
Tijdschriften: Nieuwe Schei-, Artsenijmeng- en Natuurkundige Bibliotheek, verz. door Meijlink 2.40 (1831-40), - Natuur- en Scheikundig Archief, door G.J. Mulder en W. Wenckebach, overgegaan in Bulletin des sciences physiques et naturelles, par Miquel et Mulder (1836).
| |
Sterrekunde.
Kaiser, De Komeet van Halley 2.40, - Herschell, Handl. tot de Sterrekunde (vert.) 4.20. - Sommer, Tafereel van het Heelal (vert.), 28.- Sommer, Verkort tafereel v.h. Heelal (vert.) 4.80.
| |
Zeevaartkunde.
Pilaar, Werkdadige Stuurmanskunst 1e druk 13.50, 2e druk 1879 6.-.
| |
Wiskunde.
Van Swinden, Grondbeg. der Meetkunst 2e druk 6.50, - de Gelder, Beg. der Stelkunst 3e druk 6. -, Schroeder, Meetk. Bepalingen 2e druk.
| |
Natuurlijke Historie.
Anslijn, Afbeelding der Artsenijgewassen 95.40, - Kops, Flora Batava (begonnen in 1824), - Van Hall, Elementa botanices 2.25, - Miquel, Vergiftige gewassen 2e druk 5.90, - Kunth, Handboek der Botanie (vertaald) 6. -, Miquel, Comment. de Pidére cubeba 4.20, - Miquel, Commentarii phytographici 22. -, Flora, Jaarboekje voor Bloemenliefhebbers 0.90 (1833-40).
Anslijn, Afbeeldingen van Nederl. Bieren 64. -, Anslijn, Sys-
| |
| |
tem. Beschrijving van de drie rijken der natuur 15. -, Sepp, Nederlandsche Insecten. (Verschijnt voortdurend bij afleveringen.) - Van der Hoeven, Handboek der Dierkmide 15. -, Sepp, Surinaamsche Vlinders 240. -, Schinz, Natuurl. Historie der Zoogdieren 49.30, - Stuart en Kuijper, De Mensch 2e druk 18. -Ga naar voetnoot1, Uilkens, Volmaaktheden van den Schepper 22. -, Sandifort, Tabulae Cranorum 25.50, - Schlegel, Physionomie des Serpens 20.-.
Tijdschrift voor Natuurlijke Geschiedenis, Uitgeg. door van der Hoeven en de Vriese 9.90 (1834-47).
| |
Waterbouw- en Werktuigkunde.
Kraijenhoff. Hydrographische waarnemingen 6.50, - Verdam, Gronden der Werktuigkunde 43. -, Bleekrode, Technologie 17.75, - Baud, Waterbouwkunde 39. -, Leeghwater, Het Haarlemmermeer-boek 13e druk 3.30, - Arends, Geschiedenis der Watervloeden 10. -, Blanken, Waterbouwk. werken.
| |
Bouwkunde.
Normand, De Vignola der Ambachtslieden (vert.) 2e druk 8. -, Hackewitz, Handb. der Bevestigingskunst (vert.) 5. -, Brade, Theor. en Prakt. Bouwkunde 30.80.
Tijdschriften: Tijdschrijt ter bevordering van Nijverheid, Uitgeg. door de Ned. Maatsch. v. Nijverheid 6.50 (begonnen in 1833)Ga naar voetnoot2, - Nederlandsch Bouwkundig Magazijn 15. - (1835-56).
| |
| |
| |
Godsdienst en Wijsbegeerte.
Van der Palm, Bijbel 4o. (1825) 47.40, - v. d, Palm, Bijbel v.d. Jeugd 27.90 (2e druk 1855, 3e 1857)Ga naar voetnoot1, -
| |
| |
Schmidt, Bijbel voor Kinderen 7.50 (In 1865 verscheen hiervan de 5e druk), - Bijbel, Staten-vertaling (Thieme) 12. -, Prentbijbel (Gebr. Diederichs) met 1000 houtgravuren, 30. -, Statenbijbel (Hoogkamer & Co.) 18.40, - Bijbel voor Huisgezinnen (Erven Doorman) 24.50, - Huisbijbel (Bibliogr. Instituut), met platen 40. -Ga naar voetnoot1, Luthersche Prentbijbel (Gebr. Diederichs).
Van der Palm, Aantekeningen op den Bijbel 18.10, - Niemeijer, Karakterkunde van den Bijbel 25. -, van Heusde, Be Socratische School 12.60, - Heringa, Kerkelijke Raadgever 17.70, - Muntinghe, Geschiedenis der Menschheid volgens den Bijbel 36. -Ga naar voetnoot2, - Van Heijningen, Handboek der Bijbelsche geschiedenis (met 55 platen) 25. -, Weiss, Grondbeginselen der Zedekunde 6. -, Clarisse, Encyclopedia theologica 8.10, - Keith, Vervulling der Profetiën 6.60Ga naar voetnoot3, - Timmer, Theor. en Prakt. Menschkunde 5.20, - Tischendorf, Nicodemus, - Pfenniger, Joodsche brieven 13. -, Huffell, Het Protestantsche Leeraarsambt 11. -, Van Heusde, Brieven over het Hooger onderwijs 3.75, - De Greuve, Antwoord aan van Heusde 7. -, van der Willigen, Het wezen des Christendoms 8. -, IJsenbeek, Bijbelsch Handwoordenboek 7.80, - De Greuve, Het wezen der Wijsbegeerte, naar Schmidt 6. -, Bretschneider, Godgeleerdheid en Omwenteling 3. -, Stirm, Verdediging des Christendoms 5.90, - Uilkens, Paulus de Apostel 6.60, - Van Hengel, Comment. in Pauli Epistolam ad Philippum 3.90,-
| |
| |
van Heusde, Initia Philosophiae Platonicae 7.50, - van Heusde, Characterismi Philosopherum veterum 3.30, - Overdorp, Verhandeling over de Prufetiën 14.60, - Royaards, Hedendaagsch Kerkregt 7. -, van Hengel, Geschiedenis der zedelijke en godsdienstige beschaving 19.20, - Elshoff, Geschiedenis van het O. en N. Verb. voor R.C. Huisgezinnen 17.80, - Strauss, Het leven, van Jezus, 1e deelGa naar voetnoot1.
| |
| |
Kleinere geschriften van van Herwerden, Olshuizen, Karsten, Scott, Tholuck, Le Roy, Bakker, Royaards.
Tijdschriften: Godgeleerde Bijdragen 6. - (1827-71), te samen 44 jaargangenGa naar voetnoot1, - Boekzaal der geleerde wereld 3.60 (1838- | |
| |
63)Ga naar voetnoot1, - Nederlandsche stemmen en beschouwingen over Godsdienst, Staat-, Geschied- en Letterkunde 6. - (1834-40)Ga naar voetnoot2, Katholieke Nederl. stemmen 8.50 (1835-51), - Waarheid in liefde. Een Godgeleerd tijdschrift voor beschaafde Christenen 3. - (1837-73) [Godsd. richting der Groninger school.]
| |
Stichtelijke lektuur.
Van der Palm, Salomo 2e druk 25. -Ga naar voetnoot3, Egeling, De weg der Zaligheid 8e druk 6.60 (In 1844 de 10e druk), - Corstius,
| |
| |
Wandel met God 4.50, - Abbott, De Hoeksteen J. Christus 3.30, - Verweij, Hoop en uitzigt op de eeuwigheid 3. -, Kaakebeen, Lessen der Wijsheid 2e druk, - Muston, Herleven en herkennen 3e druk 3. -, v. Heijningen, Tafereelen Gesch. Chr. Kerk, - Clarisse, Huiselijke Godsdienstoefeningen 12.20, - Ehrenberg, Bijdragen Christ. geloof 3.90, - Mel, De lust der heiligen in Jehovah 18e drukGa naar voetnoot1, - Smijtegelt, Verklaring der Heidelbergsche Catechismus 2e druk 3.90, - Immens, Godvruchtige Avondmaalsganger 11e druk 2.40, - Radijs, Bijbelsch Huisboek 15. -, Abbott, De meer gevorderde Christen 3.60, - v. Koetsveld, Het gebed der Godvruchtigen 5.30, - Krummacher, Eliza 7.50, - Vinet, Redevoeringen over godsd. onderwerpen 3.60, - Reinhard, Christelijke Zedekunde 36. -, Victor Keller's Nalatenschap 10.80, (2e druk 1851), - Verweij, Gedenkwaardigheden van den Profeet Elias 3.60, - Verweij, De middag des levens 3.-.
Leerredenen. Verschillende bundels van v.d. Palm (1811-1840), v. Hengel (1815-52), A. des Amorie v.d.
| |
| |
Hoeven (1825-1853), v. Heijningen, Statius Muller, Kaakebeen, Moolenaar, S. Muller, Egeling, Sybrandi, Smijtegelt, D.F. Huet, van der Groe, Ternooy Apel, Decker Zimmerman, van Heijst, v. Bemmelen, Coquerel, van Senden, Laan, Borger, Newton. Waarvan verschillende bundels 2e, 3e, 4e en 5e drukken beleefden, en die van Borger, van welke in 1848 zelfs de 6e druk verscheen.
Kleinere werken van Schrant, Humphry Davy, Mei, Smijtegelt, Brants, v.d. Flatt, Boelen, Radijs, Lossius, Reinhardt, Reineveld, Grandpierre, Ditmar, Biben, Hoekstra.
Ook verschijnen de volgende tijdschriften:
De Godsdienstvriend, Tijdschrift voor R. Catholieken 4.80 (1823-47), - Maandschrift voor Christenen uit den beschaafden stand, Uitgeg. door de Ringvergadering van Amsterdam (1833-46) en vervolgd in liet Maandschrift voor den beschaafden stand 6. - (1847-60), - Bijbelsch Dagboek, Godsdienstige Overdenkingen, Red. Rienstra 3.65 (begonnen in 1834), - De Olijftak, Godsdienstig tijdschrift 2.25 (1836-39), - De Reformatie, Tijdschrift der Christ. Geref. Kerk in Nederland 6. - (1836-40), - Magazijn voor Roomsch Katholijken 5. - (1835-49), - Algem. Christel. Zondagsboek 3. - (1836-41), - Bijbelsch Dagschrift 2.40 (begonnen in 1837), - Aanleiding tot Godsdienstige Overdenkingen op iederen dag des jaars, Red. van Spall, 4.80 (1837-41), - Bijbeloefeningen op elken dag des jaars 3. - (1839-40), - Bijbelsch Magazijn voor alle standen, ter bevordering van kennis der II: Schrift (1839-48)Ga naar voetnoot1.
In 1835 verschenen een aantal brochures over de afscheiding van de predikanten H.P. Scholte en H. de Cocq. - Onder- | |
| |
staande lijst van titels getuigt van toenemenden zin voor sterk gekleurde richting:
Satans list ontdekt en Triumfklank in Sion, door Z.H. van der Peen.
Een Kort Gedichtje, omtrent de Christenen, die meenen te staan of nog dwalende zijn, of zich gedurig stooten aan steenen des aanstoots, of in eene draaikolk reegstroomoen in den Oceaan der rampzalige Eeuwigheid, door N.P. Henstra.
De schijnliefde en de valsche verdraagzaamheid onzer dagen ontdekt, en tevens een woord aan allen, die het Heil van Sion ter harte gaat, door H.E. Gelms.
Lofdicht van een door God geduldig en lijdzaam gemaakten Lijder, door hem zelven uitgeboezemd, nagezien, verbeterd en met een korte Voorrede, benevens eene Toegift, door D. van der Werp.
Boetbazuin, geblazen door Derk Jans, uitgeg. door H. de Cocq.
Niemand anders dan de Christus, of Alleenspraak gehouden met mijne ziel.
List des Satans, in drie bijzonderheden openbaar gemaakt.
Naklank der Bazuin, ter Vergadering der Uitverkorenen, door P.J. Baron v. Zuylen v. Nijeveld.
| |
| |
Het brood der Kinderen, of Koor van echt Gereformeerde Leerredenen, tot troost der ware geloovigen en tot ontdekking en roeping der onbekeerden, verzameld uit de nagelaten geschriften van Gods getrouwe dienstknechten in vorigen tijd.
Verdediging van de ware Gereformeerde leer en van de ware Gereformeerden, bestreden en ten toon gesteld door twee zoogenaamde Gereformeerde Leeraars (G.B. Reddingius en L. Meijer Brouwer), of De schaapskooi van Christus aangetast door twee Wolven en verdedigd door H. de Cocq.
Wederlegging van het goddelooze stuk, getiteld: Beschouwing van de belijdenis des Geloofs, onlangs door een onbekende Nachtuil uitgegeven, met oogmerk om den afschuwelijken Kalverdienst des Vrijen Wils op te rigten. Door H. de Cocq, Gereformeerd Leeraar onder 't Kruis, om Christus wil.
De sluwe en listige raadslagen van de drie Achitofels onzer dagen, Engels, Le Roy en Cramer van Baumgarten, door Absalon den wederspannigen en ontaarden zoon van David, verworpen tot zijn eigen val en verderf, ontdekt, geopenbaard en ten toon gesteld, door H. de Cocq. - Daartoe behoort ook dit geschrift:
De Evangelische gezangen, getoetst, gewogen en te ligt bevonden, door Jacobus Blok, Verwer en Koopman te Delfzijl, met eene Voorrede en uitgegeven door H. de Cocq. - In dat geschrift, door de Cocq eigenhandig geteekend en voor echt erkend, worden de Evang. gezangen verklaard voor: ‘strijdig met Gods Woord, een Gode onbehagend getier, een te zamen geflanste Alcoran, waarin de tot zaligheid noodige waarheid uit blindheid of trouweloosheid is verzwegen; een geheel van 192 Sireensche minneliederen, gedicht om de Hervormden al zingende van hun zaligmakende leer af te trekken en een valsche leugenleer in te voeren.’
| |
| |
| |
Geschiedenis.
Algemeene Geschiedenis.
Becker, Alg. Geschiedenis 55.40 (2e druk 1851), - Menzel, Gesch. v. onzen tijd, - v. Kampen, Gesch. v. Griekenland 88,50, - v. Kampen, Gesch. v.d. 15 jarigen vrede 14. -, v. Kampen, Gesch. der Letterkunde 18.50, - Dornseiffen, Handb. Alg. Gesch. 21.70, - Engelen, Alg. Geschied. 14.40 (3e druk 1853), - Hess, Gesch. der Israelieten 2e druk 36. -, Nösselt, Alg. Gesch. voor meisjes 15.30, - v. Limburg Brouwer, Hist. de la civilisation des Grecs 22.50, - L. de l'Ardèche, Geschiedenis van Napoleon 15. -Ga naar voetnoot1, Löbensels, Geschied. v. Napoleon 29.60, - Schlosser, Geschied. 18e en 19e eeuw 61.80, - Sporschill, Geschied. v.d. grooten Wereldstrijd 80.60Ga naar voetnoot2, - Leemans, Aegyptische monumenten 124.60, - Becker, Verkorte Alg. Gesch. 6.90, - Stuart, Romeinsche Geschiedenis 2e druk 86. -, Feller, Geschiedk. Woordenboek 86. -.
En kleinere werken van Eng. Gerrits, Streso, Pol, Rijneveld, Broes, Domergue, Heeren, Janssen, Campe, v. Raumer, Clausewitz.
| |
Vaderlandsche Geschiedenis.
Eng. Gerrits, Neêrl. Heldendaden ter zee 19.20, - van Kampen, Nederlanders buiten Europa 17. -, Bilderdijk, Geschiedenis des Vaderlands 40.85Ga naar voetnoot3, - v. Kampen, Gedenkboek v. Neêrlands moed en trouw 8.40, - Collot d'Escury, Hollands roem in Kunsten en Wetenschappen 25.20Ga naar voetnoot4, - Bosscha, Neêrlands Heldendaden te land 26.20 (2e druk 1868), - Verkade, Muntboek 54. -,
| |
| |
Scheltema, Geschied- en letterk. Mengelwerk 36.70, - Groen v. Prinsterer, Archives de la Maison Orange-Nassau 68.80, - Hallo, Bijdragen tot de Gesch. der Nederlanden, - de Jonge, Geschied. Nederl. Zeewezen 51.20 (2e druk 1858), - Brandt, Leven van de Ruyter 11. -Ga naar voetnoot1, - Simons, Jan de Wilt en zijn tijd 10. -, de Vries en de Jonge, De Neederlandsche penningen 12.50, - de Bosch Kemper, Staatkundige Partijen 3.80Ga naar voetnoot2, - Eng. Gerrits, Keur van gedenkw. tafereelen, - Rob. v.d. Aa, Oude Ned. Burgten en Kasteelen 21.60, - v. Kampen, Levens van beroemds Nederlanders 7.80, - Nijhoff, Gedenkwaardigheden Geschiedenis van Gelderland 76. -, Lastdrager, N. Geschiedenis van Nederland 40.30, - de Stuers, Mémoires sur la guerre de Java 30. -.
Kleinere werken van IJpeij en Feith, v.d. Bergh, v.d. Aa, Hoffman Peerlkamp, Siegenbeek, v. Kampen.
Tijdschriften: Tijdschrift voor Geschiedenis, Oudheden en Statistiek van Utrecht 7. - (1835 - 43), - De Vrije Fries, Mengelingen v.h. Friesch Gen. voor Geschied- Oudheid- en Taalkunde 2.40 (begonnen in 1839), - Nijhoff, Bijdr. Geschiedenis en Oudheidkunde.Ga naar voetnoot3
| |
Kerkelijke Geschiedenis.
Kist en Royaards, Archief voor Kerk. geschiedenis 37.70Ga naar voetnoot4, - Glasius, Kerkel. geschiedenis 12. -, v. Hengel, Gesch. der godsd. beschaving 19.20, - Milner, Gesch. van de Kerk van Christus
| |
| |
32.50 (2e druk 1856)Ga naar voetnoot1, - Hagenbach, Wezen en Gesch. der Hervorming 34.70, - Merle d' Aubigné, Geschiedenis der Hervorming 23.75 (2e druk 1856), - IJpey en Dermout, Gesch. der Ned. Herv. Kerk 35.40, - Dodt van Flensburg, Archief voor Kerken Wereldgeschiedenis (1838 - 49) 70. -, Schotel, Kerkel. Dordrecht 8.50, - Ullmann, Johannis Wessel 4.40, - Royaards, Hedend. Kerkregt 7. -, v.d. Tuuk, Wetten en Verord. Ned. Herv. kerk 21.25.
Kleinere werken van v. Heijningen, v. Bemmelen, Holterman, Sonstral, Lublink Weddik, Schultz Jacobi, Blaupot ten Cate, M. Crie, Barginet.
| |
Aardrijkskunde.
Land- en Volkenkunde. Reisbeschrijving.
Arends en Westerhoff, Natuurk. Gesch. der Noordzeekusten 10. -, Van Wijk, Aardrijksk. Woordenhoek, met Supplement 63.85, - Cañabich, Leerb. der Aardrijkskunde 13.90Ga naar voetnoot2, - Volrath Hoffman, De Aarde en hare bewoners 14. -, Zimmermann, De Aarde en hare bewoners, met Vervolg 79.65, - v. Kampen, Cooley's Aardrijksk. Ontdekkingen 15. -, van Kampen, De Levant 10.05, - Rob v.d. Aa, De Rijn, met staalplaten, 28. -Ga naar voetnoot3, Olivier, Ta-
| |
| |
fereelen uit
O.-Indië 11.65, - Meijer's Universum, met staalplaten, - van Kampen, Zwitserland en de Alpen, met staal- | |
| |
platen 44.80, - Des Amorie v.d. Hoeven, Bijbelsche landschappen, met staalplaten 38.40, - van der Aa, Aardrijksk. Woordenboek der Nederlanden 142.35 (1836 - 51)Ga naar voetnoot1, - Sommer, Verscheidenheden van landen en volken 11.40, - v. Kampen, Griekenland en Europ. Turkije 4.40, - v. Kampen, Gezigten uit Holland en Belgie, met staalplaaten 13.10, - Roorda v.
| |
| |
Eijsinga, Aardrijksbeschrijving van N.-Indië 24.75, - Album eens reizigers langs den Rijn, met staalplaten 16. -, v. Kampen, Europ. Rusland 4. -, v. Kampen, De Valleijen der Waldenzen, met staalplaten 28.80.
Kleinere werken van Teenstra, v. Heusde, v. Senden, Dresselhuis, Westerhoft, Acker Stratingh, Heldring, Zimmermann, Raffles.
Reisbeschrijvingen van Engelen, Ver Huell, Stuart, Oostkamp, Bosch, Potgieter, van Lennep-Coster, van Houten, Olivier, Dassen, Quien, van Baalen, Wap, Wichers en Gleuns, Kneppelhout, Arends, van Noothoorn, Boelen, La Place, Stewart, Wilson, Talma, Lamartine, Trollope, Cook, Gutzlaff, Vollmer, Prins Puckler Muskau (de Afgestorvene), Ross, Rellstab, Basil Hall, Brayer, Pringle, Meijen, Washington Irving, Pfeiffer von Neueck, Ditzman, Neustädter, Heiberg, Spencer, Ramond de la Sagra, Medhurst, von Seubert.
Tijdschriften: De Aardbol, Magazijn voor Land- en Volkenkunde (1837 - 55)Ga naar voetnoot1, - De Oosterling, Tijdschrift v.d.
| |
| |
kennis van O.-Indiè, verz. door J. Olivier Jr. 10.-(1835-37), Tijdschrift van Neêrlands Indië (begonnen in 1838 te Batavia).
| |
Encyclopedische werken, Taalkunde, Onderwijs.
Wat Woordenboeken, Taalkunde en Onderwijs betreft, noemen wij van 1830-39 alleen de volgende kapitale werken:
Algemeen Woordenboek der Zamenleving 103.20 (1831-1863)Ga naar voetnoot1, - (Miniatuur uitgaaf 107.50,) - Aanhangsel op Nieuwenhuis' Woordenboek 46.85 (1834-44)Ga naar voetnoot2,-Nederlandsch Handelsmagazijn 28. -, Algem. Woordenboek der Zamenleving voor Vrouwen 32. -
Voorts verschenen de volgende tijdschriften:
Taalkundig Magazijn. Red. de Jager 1.80 (1834-41), - Tijdschrift voor Onderwijzers 2.- (1832-43), - Nieuwe bijdragen tot bevordering van onderwijs en opvoeding 4.20 (1835-75), - Tijdschrift voor aankomende Onderwijzers 2.00 (1836-50), - De Oefenschool. Tijdschrift voor jeugdige Onderwijzers 2. - (1839-68),- De Vrijmoedige. Tijdschrift voor onderwijs en opvoeding 1.50 (1839-40).
| |
| |
| |
Hoffmann Peerlkamp, Vita doctrina Nederlandorum 10. -, Hoffmann Peerlkamp, Horatii Carmina 6.50,- Hoeufft, Carminum Epidosis,- Nouvelle Bibliothèque Economique Meilleurs ouvrages de la Littérature française moderneGa naar voetnoot2 - Scheltema, Letterk. Mengelwerk,- Lulofs, Blairs Lessen over Redekunst en fraaije letteren, - Lublink Weddink, Pandora, - v. Kampen, Ned. Prozaschrijvers, - Heldring, Winter-avondlectuur van Pachter Gerhard, - Geel, Gesprek op den Drachenfels, - Potgieter, Ch. Lamb's Proeven van een Humorist, (vert.) - Limburg Brouwer, Losse geschriften, - Immerzeel, Gedachten van M. Claudius, (vert.) - Brieven van Bilderdijk,-Siegenbeek, Redevoeringen, - Jo. de Vries, Geschied. d. Nederl. Dichtkunst 2e druk, - Kneppelhout, l'Ere critique,.l'Art et le Culte,- Geel, Sterne's Sentimenteele reis, (vert.) - Immerzeel, Gedachten van Jean Paul, - Lublink Weddik, Pachter Martijn, - Visscher, Bijdr. tot de oude Letterkunde van Nederland, - L.P.C. v.d. Bergh, Nederl. Volksromans, - Geel, Onderzoek en Phantasie (2e druk 1841, 3e 1871), - Beets, Proza en Poezy, - Kneppelhout, Prose et Vers, - Visscher, Ferguut, Ridderroman, - Hildebrand (Beets), Camera Obscura (2e druk 1840, 3e 1851, 4e 1854, 5e 1857, 6e 1864, 7e 1870, 9e 1874, geillustreerd 1875, 11e druk 1877)Ga naar voetnoot3, - Jonathan (Hase- | |
| |
broek), Waarheid en droomen (1e druk 1840, 3e 1846, 4e 1856, 5e 1872).Ga naar voetnoot1
| |
Dichtkunst.
Tollens, Gedichten, 3e, 4e en 5e drukGa naar voetnoot2, - Helmers, De Hollandsche natie, 7e druk (8e 1839, 9e 1849, 10e
| |
| |
1871)Ga naar voetnoot1,-Tollens, Liedjes van Claudius, - Withuijs, Gedichten, - Verzameling van uitheemsche VernuftenGa naar voetnoot2, - Beets, Jose. Een verhaal, - Beets, Kuser. Een verhaal, - Ten Kate, 24 AugustusGa naar voetnoot3, - Cats' Werken 39. -, Beets, Guy de Vlaming, - Beets, Gedichten (2e druk 1848, 3e 1855), - Moulin, Shakespeare's Hamlet, Macbeth, - Beeloo, Gedichten,- van der Hoop Jr., Gedichten, - v.d. Hoop, Leiden ontzet, - v.d. Hoop, Willem Tell, - v.d. Hoop, Het slot van IJsselmonde, - Marquis de Thouars, Gedichten, -H.H. Klijn, Herfstbloemen, - Spandaw, Vrouwelijk schoon, - Beets, Parisina en andere Gedichten naar Lord Byron,-v. Lennep, Liederen voor de uitgetrokken Schutterijen, - v. Lennep, Saffo, - v. Lennep, Haarlems Verlossing, - Tollens, Romancen, Balladen en Legenden, - Tollens, Aan Chassé, - Tollens, De Citadel van Antwerpen, - Bilderdijk, Krekelzangen 2e druk, - Hasebroek, Poezy (2e druk 1852), - Staring, Gedichten (2e druk 1837, 3e 1862, 4e 1869), - v.d. Kasteele, Nagelaten gedichten, - Spandaw, Gedichten (4e druk 1858), - Ten Kate, Gedichten, - Borger's
Dichterlijke nalatenschap (3e druk 1837, 4e 1852, 5e 1858, 6e 1868), - van Halmael, Mathilde en Slruensee, - Helvetius v.d. Bergh, De Neven (2e druk 1840, 3e 1858, 4e 1878), - Ten Kate en S.J. v.d. Bergh, Oden van Anacreon, - v. Oosterwijk Bruijn, De boertige Zangster (6e druk 1875), - v.d. Hoop, Godsd. Harptokkeling, - v.d. Hoop, De Renegaat, - Eng. Gerrits, Schoonheden uit Ned. Dichters (4e druk 1855, 5e 1867), - v.d. Hoop, Han van IJsland, - v. Alphen, Dichtwerken (2e druk 1856, 3e 1871), - Helv. v.d. Bergh, Hieronymus Jamaar, - B. ter Haar, Jo-
| |
| |
hannez en Theagenes (2e druk 1838, 3e 1846, 4e 1856), - Engelen. Kusjes, - v. Lennep, Jacoba's Weeklacht, - Feith, Gedichten, N. uitgaaf, - Calisch, Gedichten, - Warnsinck, Lorenso en Bianca, - v. Halmael. Radboud II, - S.J. v.d. Bergh, Uitheemsche Bloemen, - Ten Kate, RozenGa naar voetnoot1, - Ten Kate, Bladeren en Bloemen, - v.d. Bergh - ten Kate en B. Janssonius, Wel en Wee, - Bosdijk, Dichterlijke Boogontspanning, - v. Hall, Gedichten, 3e verzameling, - Tollens, Dichtbloemen bij de naburen geplukt, - Beets, Rijmbijbel, - van Zeggelen, Reis van Pieter Spa naar Londen (2e druk 1840, 5e 1851), - Burlage, Academische tafereelen, - Hofdijk Rosamunde.
| |
Romans en Verhalen.
(Bij gebrek aan de noodige lijsten van vroeger geven wij hieronder alleen een uittreksel uit de opgaven van 1835-39.)
Kist, De speer van Ithuriel, - van Lennep, De Pleegzoon 2e druk, - Mevr. van Meerten en Rob. v.d. Aa, Nuttige tijdkorting, - Magazijn van romans en verhalen, - P. Moens en Warnsinck, Romans en verhalen, - Heldring, Romans en verhalen, - Krabbendam, Katharina Rembrandt, - A. Fokke Simons' werken, Nieuwe uitgaaf, - van den Hage, Het slot Loevesteyn (2e druk 1854, 3e 1867), - Mej. de Neufville, Kleine pligten, goedk. uitgaaf, - Dresselhuijs, Tafereelen uit het lijfstraffelijk reqt, - Schetsen en verhalen door den schrijver van Hermingard v.d. Eikenterpen (A. Drost), - Sieburgh, Trudesinda van Friesland, - Wolff en Deken, Sara Burgerhart 4e druk, - van Lennep, De Roos van Dekama (2e druk 1844), - de Thouars, Keur van verhalen, - Krabbendam, Tegen stroom kwaad roeijen, -
| |
| |
Krabbendam, Eleonora van Lichtervelde, - Dresselhuijs, Emma en Bertha, - Zeeman, Tisba of de schoone tooneelspeelster, - Schut, Aleida van Poelgeest, - Bok, Frederik Linde, - Krabbendam, De Vrijbuiter, - Abbing, Geron, de oude van den berg, - Abbing, Christine van Zweden, - van der Hoop, Esmeralda naar V. Hugo, - Dresselhuijs, Albrecht Beyling, - Staring, Kleine Verhalen, - Toussaint en Rob. van der Aa, Verhalen, - Krabbendam, De Non, - Dressellhuijs, Laatste tafereelen uit de lijfstraffelijke regtspleging, - van der Hoop, Een Klaverblad, - Dresselhuijs, Prins Robert van Artois, - Christemeijer, N. tooneelen uit het strafregt, - van Lennep, Onze Voorouders, - Toussaint, De Graaf van Devonshire, - van den Hage (J.F. Oltmans), De Schaapherder (2e druk 1854, 3e druk 1867), - van Noothoorn, Walfoort, - van Buren Schele, De Angelsaksische Bruid, - Elise (Mej. E. Hasebroek), Te laat (2e druk 1856), - Greb, Tooneelen uit het dagelijksch leven, - van Noothoorn, Aliboran, - Verhalen van Honig, Toussaint en anderen, - v. Noothoorn, De Tooverkol, - de Vries, De bloem van Antwerpen (3e druk 1876), - v. Noothoorn, Verhalen voor vrienden van vrolijkheid, - v. Noothoorn, Vrouwenspiegel, - Nederl. Magazijn van Romans en Verhalen, - Elise, door de schrijfster van Te laat (E. Hasebroek), - Krabbendam, Jonker Frans van Brederode, - v. Rehburg,
De Graaf en zijn Raad, - Bosdijk, Agneta van Kruiningen, - Gijsberti Hodenpijl, Willem van Bergen, - v. Noothoorn, Hermine, - Mevr. v. Meerten, Mevr. Balcour, - Mevr. van Meerten, Elvira van Schwanenburgh, - v. Limburg Brouwer, Diophanes, - Vlerk (B. Gewin), Lotgevallen van Joachim Polsbroekerwoud.
Vertaalde romans van W. Scott, Rellstab (1812, die in 1871 een 4en druk beleefde), Bulwer, Manzoni, A. Schoppe, Tromlitz. Miss Edgeworth, Spindler, Cooper, Morier, C.
| |
| |
Pichler, Miss Bray, Grosse, Trollope, Marryat, Miss Bury, Bechstein, Miss Sedgwick, Stolle, Paul de Koek, Blaze, Sagoskin, Morier, James, Lassman, Blessington, van Heeringen, Vallée, Ingemann, Heller.
| |
Tijdschriften.
Algemeene Letterkunde.
Algemeene Vaderl. Letteroefeningen 11.20 (1761-1876)Ga naar voetnoot1, -
| |
| |
De Algemeene Koust- en Letterbode 10.40 (1789-1859)Ga naar voetnoot1, -
| |
| |
De Recensent ook der Recensenten 10.80 (1806-64)Ga naar voetnoot1, - Algemeen letterlievend Maandschrift 11.60 (1816 - 51) - Keur van aangename en nuttige mengelingen 3.60 (1818-57)Ga naar voetnoot2, - De Fakkel, Bijdragen tot de kennis van het ware, goede en schoone,
| |
| |
door Sprenger van Eijk 3.60 (1824-39), - Schull en van der Hoop, Bijdragen tot boeken- en menschenkennis 7.30 (1832-38), - Letterkundig Magazijn van wetenschap, kunst en smaak 8.60 (1833-35), - Iris. Bloemlezing uit buitenlandshe tijdschriften 9.60 (beg. in 1830)Ga naar voetnoot1, - Lublink Weddik, Pandora (1833-40), -
| |
| |
Soetens, Wetenschappelijk Maandschrift 9. - (1833-38)Ga naar voetnoot1, - Meijer's Universum (1834-39), - Nederlandsch Magazijn tot verspreiding van algemeene en nuttige kundigheden 5. -Ga naar voetnoot2 (1834-58),
| |
| |
Het Leeskabinet. Mengelwerk tot gezellig onderhoud 10.50 (begonnen in 1834)Ga naar voetnoot1, - De Vriend des Vaderlands, uitgeg. door de Maatsch. van Weldadigheid 6. - (1835-42), - De Muzen, onder red. van Bakhuizen v.d. Brink, Potgieter, Heije en Drost 2.80 (1834), - Hollandsch Penningmagazijn voor de jeugd 4.80 (1835-52), - De Leidsman der jeugd (1835-41) -, Philarete. Tijdschrift voor de jeugd 6. - (1836-43), - Nederlandsch Museum. Geschied- en Letterkundige merkwaardigheden 3 - (1835-68)Ga naar voetnoot2, - Athenaeum. Tijdschrift voor wetenschap
| |
| |
en kunst 12. - (1836-37), - Driemaandelijksch Tijdschrift (1836-87)Ga naar voetnoot1, - De Gids. Nieuwe Vaderlandsche Letteroefeningen 12. - (beg. in 1837)Ga naar voetnoot2,- Europa. Verzameling van uit- en in-
| |
| |
landsche lettervruchten 10. - (beg. in 18:38), - De Oogst. Verzameling van redevoeringen en mengelingen 4. - (1838 - 39), - Nederland. Galerij van romans en verhalen 8. - (beg. in 1839), De Regenboog. Keurbloemen van uitheemschen oorsprong 9.60 (1839), - De Volksbode. Tijdschrift tot nut van 't algemeen, door Rob. van der Aa en Heldring, later van Schaick en Donkersloot 2.60 (1839-53), - De band der zamenleving 5. - (1839-43).
| |
| |
| |
Nederl. Muzen-Almanak 3, 50 (1818-47); in 1848 Vergeet mij
| |
| |
niet, Muzen-Almanak; in 1866 vereenigd met Aurora, tot 1878Ga naar voetnoot1, -
| |
| |
Almanak voor het Schoone en Goede 1.80 (1822-60)Ga naar voetnoot1, - Almanak voor Blijgeestigen - .60 (1826 - 38), - Almanak
| |
| |
tot bevordering van kennis en goeden smaak - .40 (1827-89), - Groninger Studenten-Almanak 1.50 (begonnen in 1829), -
| |
| |
Leydsche Studenten-Almanak 1.50 (begonnen in 1880), - Amsterdamsche Studenten-Almanak 1.50 (begonnen in 1882), - - Utrechtscke Studenten-Almanak 1.80 (begonnen in 1888), - Nederlandsche Volks-Almanak -. 75 (1882-61), - Almanak voor de jeugd -. 90 (1884-72), - Almanak voor Hollandsche Blijgeestigen -. 60 (begonnen in 1886)Ga naar voetnoot1, - Geldersche Folks-Almanak -. 75 (begonnen in 1885)Ga naar voetnoot2, - Overijsselsche Almanak voor
| |
| |
geringen, in 't bijzonder voor den echten Gelderse liman, en wel vooral als winteravondlektuur voor het heele Geldersche volk. Hij, de gevierde humorist, de welbekende geestige wandelaar op de Veluwe en in de Betuwe, had zijn oogmerk lief met al de warmte van zijn menschlievend hart en was zoo gelukkig met den inhoud van zijn eersten jaargang, dat het boekje weldra uitverkocht was en driemaal herdrukt moest worden. Het had zijn toekomst gevestigd en kreeg weldra voor het vervolg steun van welbekende pennen, als die van Staring van den Wildenborgh, Dr. Janssen, van Dam van Isselt, Mr. Sloet van de Beele en L.P.C. van den Bergh. Maar van allen bleet de redacteur zelf de ijverigste medewerker en bewaarde hij voor zijn almanak zijn beste studiën. Onder den schuilnaam van Meister Maarten Boordman schreef hij o.a. een reeks van geestige stukjes in den Betuwschen tongval, een vorm later zoo gelukkig nagevolgd door onzen J.J. Cremer.
In 1847 moest Heldring zijn redactie neêrleggen, niet omdat hij minder liefde voor, of minder voldoening van zijn arbeid had, maar omdat zijn levenstaak hem al meer en meer geleid had op den weg der philantropie, een arbeidsveld waarvoor hij alle andere werkzaamheid meende te moeten opofferen. Nadat G. van Eldik Thierne de uitgaaf en ook de redactie overgenomen en twee jaren gedreven had, kwam de Geldersche Volks-almanak in handen van Is. An. Nijhoff, die het jaarboekje tot nieuwen luister zou opvoeren. Nijhoff, als geleerde en als uitgever het sieraad en de roem van onzen boekhandel, wijdde vijftien jaren lang zijn beste krachten toe aan zijn geliefden Volks-almanak, daarin bijgestaan door zijn zoon Paul, zijn schoonzoon Lindo en door anderen, die het zich als een eer mochten rekenen voor een bijdrage uitgenoodigd te worden. In 1863, toen ons vaderland Is. An. Nijhoff en spoedig daarop ook zijn zoon Paul verliezen moest, ging het jaarboekje in eigendom over aan D.A. Thieme, die de toekomstige leiding ervan opdroeg aan Gerard Keller. Naar aanleiding van den tijd en volgens de richting van uitgever en redacteur, kreeg van toen af de Geldersche Volks-ahmmak een meer letter- dan geschied- en oudheidkundig karakter. Ook naar het uiterlijke schaarde hij zich onder de zoogenoemde prachtboekjes. D.A. Thieme, die in zijn vruchtbaar leven voor zoovéél anders te zorgen had en die begreep dat de Geldersche Volks-almanak in Gelderland en bovenal bij de firma Nijhoff te huis behoorde, stond in 1868 de uitgaaf aan Nijhoff's opvolger Gouda Quint af. Deze, de overlevering van zijn firma getrouw, stelde het boekje weêr onder een echt Geldersche redactie, van de heeren Quack en
| |
| |
Oudheid en Letteren 1.50 (1836-59), - Friesche Volks-almanak -. 75 (1836-61), - Zeeuwsche Folks-almanak -. 75 (1837-16), - Zuid-Hollandsche Volks-almanak 1. - (1837-38), - Groninger Volksalmanak -. 75 (1.837-63), - Drenthsche Volks-almanak -. 75 (1837-52), - Utrechtsche Volksalmanak -. 90 (1837-68), - Miniatuur-Almanak -. 90 (1837-51), - Almanak tot gezellig onderhoud -. 30 (1837-63), - Tesselschade 4.50 (1838-40), - Juventa. Almanak voor jonge lieden 2.20 (1839-42), - Erato. Miniatuur-Almanak voor het schoone geslacht 1.75 (1838-75).
| |
Van gemengden inhoud en aard.
Opregte 's Gravenhaagsche Stads-Almanak (Residentie-almanak) (beg. in 1823)Ga naar voetnoot1, - Naam- en Ranglijst der Officieren van hel Kon. Ned. Leger -. 90 (beg in 1832), - Almanak ten dienste van Zeelieden 2.40 (beg. in 1837), - Almanak voor Dienstboden -. 50 (1839-44).
|
-
voetnoot1
- Het jaar en de prijs der werken zijn bij den aanrang van de uitgaaf aangegeven.
-
voetnoot2
- Dit was het eerste staatkundige werk, waarmeê Thorbecke, in 1839, optrad. Mr. Olivier zegt er van in zijn Herinneringen: ‘Het boek werkte als een schot, gelost in een slapend woud. Men vloog verschrikt uit den slaap op; men vroeg wat er te doen was? Waarom er geschoten was? En wie die vermetelde schutter was, die ons zoo ter ongelegener tijd in onze zoete rust kwam storen?’
-
voetnoot1
- De Nederlandsche Jaarboeken dagteekenen eigenlijk van 1826. Zij verschenen toen onder den titel Bijdragen tot Regtsgeleerdheid en Wetgeving, verzameld en uitgegeven door Mr. C.A. den Tex en Mr. J. van Hall. Met 1839 werden zij Nederlandsche Jaarboeken. Een nieuwe verandering had in 1851 plaats, toen het tijdschrift Nieuwe Bijdragen werd.
De Redacteurs waren:
Van 1826-53 |
C.A. den Tex en J. van Hall. |
Van 1854-58 |
J. van Hall en B.J. Lintelo de Geer. |
Van 1859-72 |
B.J.L. de Geer en Boneval Faure. |
Van 1873-74 |
B.J.L. de Geer en J.A. Kruin. |
Van 1875 - |
B.J.L. de Geer, J.A.F. Kruin, A.F.L. Gregory en S.J. Hingst. |
Het bij de Bijdragen behoorende Regtsgeleerd Bijblad verscheen van 1839 af onder denzelfden titel.
-
voetnoot2
- Het Weekblad van het Regt werd in 1839 opgericht door de drie gebroeders Belinfante en hun vriend David Leon. Alle vier (twee der Belinfantes waren de uitgevers) hadden zich, voor bijzaak, te 's Gravenhage neêrgezet als verslaggevers van vergaderingen, openbare zittingen enz., ten behoeve vin couranten en tijdschriften. In die betrekking bezochten zij ook geregeld de zittingen der gerechtshoven en bewerkten zij verslagen van belangrijke rechtsgedingen. Dit bracht hen, bij de invoering der nieuwe wetboeken, in 1839, op het denkbeeld een weekblad uit te geven, waarin die verschillende verslagen konden worden opgenomen. Deze vier jongelieden, verslaggevers en uitgevers van beroep, richtten het Weekblad van het Regt op, dat al aanstonds grooten bijval vond. Toch meenden zij zich met een bepaald rechtsgeleerde, als man van gezag, te moeten versterken en wendden zij zich al spoedig tot Mr. A. de Pinto, aan wien zij de hoofdredactie en het mede-eigenaarschap van het blad opdroegen. Deze nam het dubbele aanbod aan en bleef aan het weekblad tot zijn dood toe verbonden. Het viertal oprichters bleef zijn trouwe medewerkers. Na het overlijden van Mr. de Pinto trad Mr. G. Belinfante in 1878 in diens plaats.
-
voetnoot1
-
Themis weid in 1839 opgericht onder leiding van Mrs. D.H. Levyssohn, A. de Pinto en N. Olivier, waaraan zich later aansloten Mrs. G.M. van der Linden, Jhr. J. de Witte van Citters en J. Kappeyne van de Coppello. Deze redactie heelt later haar taak aan jongere rechtsgeleerden overgedragen. Thans zijn met de leiding van Themis belast de HH. Mrs. A. Heemskerk, J. Baron d'Aulnis de Bourouill, M. de Pinto, J.P. Moltzer en M.Th. Goudsmit.
-
voetnoot2
- Van laatstgenoemd werk verschenen tusschen 1839-57 ruim 80 deelen bij Gebr. Diederichs; zij kostten 308.80; de latere jaargangen, door d'Engelbronner, bij H.C. Smits, 14.40 per jaar.
-
voetnoot1
- De 1e druk, in 1808 uitgegeven, kostte 60. - Als een staaltje hoe dergelijke boeken in die dagen koopers konden vinden, dient dat Joh. Noman & Zn. tot aanmoediging van andere debitanten,in het Nieuwsblad berichtten, dat A.H. Kante te 's Hertogenbosch 35 en H. Pans & Co. te Aarlanderveen 16 exx. van dezen 2en druk plaatsten.
-
voetnoot2
- Dit tijdschrift werd opgericht onder redactie van A.HI. van der Boon Mesch en Verdam. Het behoort onder de eersten, die zich hier verdienstelijk maakten door de toepassing der wetenschap op het praktische leven. Prof. v.d. Boon Mesch bleef tot 1872 de hoofdredacteur, toen hij, wegens verzwakkende gezondheid, gedwongen was van zijn pleegkind afscheid te nemen. Na hem werd de leiding opgenomen door Generaal F.A.T. Delprat. Aan de ontwikkeling en bevordering van onze vaderlandsche industrie en landbouw heeft het belangrijk medegewerkt
-
voetnoot1
- Van der Palm's Bijbelvertaling verscheen voor het eerst in 1817, in afleveringen. De uitgaaf geschiedde, blijkens het prospectus, geheel voor rekening van den vertaler, bij de boekhandelaars D. du Mortier & Zoon, in groot 4o, en werd geschat op 200 vel druks, voor drie stuivers het vel. Een lijst van inteekenaren zou er vóór geplaatst worden.
De aanzienlijke oplaag was binnen weinig jaren uitverkocht niet alleen, maar - wat wel tot de zeldzaamheden behoort - de exemplaren die los kwamen werden voor veel meer dan nieuw, zelfs vopr den dubbelen prijs, verkocht. Het bezit van een Bijbel van van der Palm behoorde tot de voorrechten. Tot een herdruk der kwarto uitgaaf schijnt de vertaler geen moed gehad te hebben. In 1829 verscheen zijn uitgaaf in 8o, voor f 12. -, waarin evenwel de Aanteekeningen voor het grootste deel waren weggelaten. Met die onvolledigheid was het publiek niet tevreden, en zoo verschenen die Aanteekeningen in 1830 afzonderlijk, berekend op 120 vel druks, voor 15. - Een uitgaaf van de Apocryfe Boeken in 4o, later ook in 8o, als supplement op den 4o Bijbel, kwam uit in 1829 voor 7.65. Op aanzoek van Prof. van der Palm bewerkte (ter aanvulling zijner Bijbelvertaling) van Senden een Bijbel-Atlas, die van 1840-44 het licht zag: 11.50.
Van der Palm's Bijbel voor de jeugd verscheen in 24 stukken, 25.50. Elk stuk had een afzonderlijken titel, en het geheel wilde de schrijver beschouwd zien als een verzameling van Bijbelsche tafereelen, te lezen door jong en oud. Deze Bijbel maakte zulk een opgang, dat van de verschijning der 1e aflevering (in 1827) tot aan het kompleet zijn en zelfs tot aan 's schrijvers dood in 1840 er steeds een of andere aflevering ten herdruk onder de pers was. Voordat de 23e en 24e (de laatste) afleveringen in 1834 het licht zagen, was het 1-6e deel al viermalen herdrukt. Ook een goedkoope uitgaaf (voor schoolgebruik 8.30) moest reeds in 1835 herdrukt worden.
Van den Bijbel voor de jeugd verscheen in 1855 een uitgaaf met platen in 50 afleveringen, voor 55 ets. elk (bij G.B. v. Goor), en in 1857 een volksuitgaaf, voor 9.60, bij denzelfden.
-
voetnoot1
- Bij dezen Bijbel werd een premieplaat beloofd: De Evangelist Johannes, naar Dominichino, gegraveerd door F. Bahmann (Duitsch werk): waarschijnlijk de eerste premieplaat, die hier te lande (in 1836) werd toegezegd ter aanmoediging van inteekenaren.
-
voetnoot2
- 3e druk van een werk in 11 deelen. De 1e druk verscheen in 1819.
-
voetnoot3
- De 3e druk verscheen in 1865. In dezen 3en druk wordt gezegd, dat er van Keith's Profetiën in het oorspronkelijke niet minder dan 40 drukken verschenen.
-
voetnoot1
- De vertaling van Strauss, Das Leben Jesu, kritisch bearbeitet, bij prospectus aangekondigd en uitgegeven bij J.H. Bolt te Groningen in 1839, gaf in den boekhandel en in den heelen lande vrij wat beweging. Prof. Hofstede de Groot nam uit die verschijning aanleiding om het publiek voor dit ‘schandelijk boek’ te waarschuwen en den boekhandel te dringen tot den verkoop ervan niet te willen medewerken. Dit verzoek werd geplaatst in het Nieuwsblad van Juni. De uitgever Bolt kwam daar heftig tegen op. Hij beschuldigde den Groninger hoogleeraar van bekrompen eenzijdigheid en den boekhandel van kleingeestige beschroomdheid, door de vertaling tegen te houden van een boek, dat in Duitschland reeds drie drukken beleefde en welks inhoud in geen enkel opzicht onzedelijk kon geacht worden, al druischte het ook tegen de leerstellige begrippen van de protestantsche kerk in. Hij beriep zich op het recht van vrijheid van denken en spreken (Grondwet art. 227), op het vroeger geslacht, dat hier te lande onverlet de wijsgeerige werken drukte die in het katholieke Frankrijk verboden werden, en ging te keer tegen de flauwhartigheid van een handel, die zich aan banden het leggen door een professorale grootspraak. De toon van Bolt's schrijven was niet van scherpte en bitterheid vrij te pleiten en maakte dan ook dat zijn stuk niet in het Nieuwsblad werd
opgenomen, maar als circulaire in de wereld kwam. Nu gingen een aantal stemmen tegen Bolt's verzet op. Theologanten en leeken betuigden instemming met het protest van Prof. de Groot: boekverkoopers toonden hun verontwaardiging over de verregaande driestheid van Bolt: advertentiën en brochures verschenen om de eer van den Hollandschen boekhandel te handhaven en de goddelooze vertaling uit de winkels te verwijderen: één geest van dogmatische prikkelbaarheid maakte zich van alle boekverkoopers meester, en de confrateruitgever werd overladen met beschuldigingen van onverstand, ongeloof, waanwijsheid, onbeschaamdheid, heiligschennis. De Vereeniging achtte zich zelfs geroepen zich dit feit aan te trekken en haar leden tegen de verspreiding te waarschuwen, met dringend verzoek: ‘niet alleen geene inteekenaren op Strauss, Das Leben Jesu, aan te nemen, maar tevens alles aan te wenden, wat strekken kon, om de verspreiding van dit kwade zaad tegen te werken en zoo mogelijk te verhinderen. ‘Ons gevoelen als mensch waarborgt ons, dat UEd. ons gaarne het goede zult helpen bevorderen en met ons waken, dat het heiligste en dierbaarste niet aan de winzucht van onzen edelen handel worde opgeofferd: maar daardoor beschermd en geëerbiedigd.’
Een en ander had ten gevolge, dat de uitgever geen exemplaar meer verkocht, vooral toen hij bekend maakte, dat hij, door deze tegenwerking, het bij de uitgaaf van het eerste deel moest laten. - In 1843, toen deze kopij op een ongebonden auctie kwam, werd zij door het bestuur der Yereeniging opgekocht. In een circulaire aan den boekhandel, dato 15 September, geeft het bestuur kennis: ‘dat de voorhanden zijnde exemplaren met het regt van kopij aan de Vereeniging zijn overgegaan, en dat dit boek van dit oogenblik af is te beschouwen als buiten den handel gesteld.’
Langen tijd werd de voorraad op een zolder bewaard, totdat de algemeene vergadering der Vereeniging van 1858 uitsprak, dat al de overige exemplaren zouden worden vernietigd.
In 1864 verscheen een kompleete vertaling bij de firma R.C. Meijer te Amsterdam.
-
voetnoot1
- In het laatste deel van de Godgeleerde Bijdragen, 1871, wordt het staken van dit tijdschrift aangekondigd: ‘omdat de redactie en uitgevers gedurende de laatste jaren de ondersteuning misten voor zulk een uitgave onmisbaar.’ ‘Terwijl’, leest men er vrij bits, ‘aan den eenen kant de hoofden der moderne partij aan niemand het woord verleenen dan aan die haar zijn toegedaan, verrijzen aan de andere zijde tal van periodieke werken, die even uitsluitend eene partij-leuze voeren.’
-
voetnoot1
- De ondeugende Braga gaf van de Boekzaal de volgende karakteristiek:
‘Een goede, doove Best van zeker tachtig lenten,
Die preekbeurtbriefjes veilt en stooven zet in 't Nut;
Die kopjes koffij lept met brave proponenten,
't Halfjarig nieuws herkaauwt, sterk snuift en meesttijds dut.’
Desniettegenstaande was de Boekzaal een der meest gewilde maandwerken onder het protestantsche publiek.
-
voetnoot2
- Onder red. van I. da Costa, W. de Clercq, H.J. Koenen en A.M.C. van Hall. Zij verschenen van 1834-37 in 4o, van 1838-10 in 8o.
-
voetnoot3
- Van der Palm begon in 1806 met zijn Jesaias. Van zijn Salomo verscheen in 1857 de 3e druk. Hij gaf zijn eerste drie bundels Leerredenen uit bij Allart, die later in handen kwamen van Blussé & v. Braam. De volgende tien zestallen en elf tientallen verschenen bij Du Mortier & Zn. In 1839 gaf de schrijver aan G.T.N. Suringar zijn wensch te kennen om al zijn leerredenen, waarvan voor een groot deel het kopijrecht aan den auteur verbleven was, in een nieuwe uitgaaf te vereenigen. Suringar kocht daartoe de kopijen, waarvan het eigendom aan anderen toebehoorde, op en gaf anderhalf jaar later, in Januari 1841, nadat de schrijver in September van het vorige jaar 1840 overleden was, het prospectus uit van deze nieuwe uitgaaf, waarvan de gevierde, hoogbejaarde redenaar in de laatste dagen zijns levens zelf het plan nog had mogen opmaken. Deze uitgaaf bevat 200 leerredenen, te samen in 16 boekdeelen. Zij verschenen tusschen 1841-45 en vonden een aanzienlijk debiet - niettegenstaande er van sommige bundels vroeger reeds een 5e druk verschenen was - zoo zelfs, dat gedurende de uitgaaf van de drie eerste deelen een herdruk en van de overigen een grooter oplaag gevorderd werd.
-
voetnoot1
- Mel's Werken verschenen voor het eerst in 1729: De bazuinen der Eeuwigheid. - De geopende Genadetroon. - De lust der heiligen in Jehovah. - Godgeleerde keurstoffen. - Het gruwelijk Sodom gestraft. - Laatste woorden der stervenden.
Smijtegelt's Werken dagteekenen van 1728: Keurstoffen. - Heidelbergsche Catechismus. - Maandelijksche Catechisatiën. - Het gekrookte riet. - Des Christens eenige troost.
V. d. Groe, verschillende bundels 1752. - Duijtsch, Leidingen 1769. - Immens, Godvruchtige Avondmaalsgangen 1764. - Van Lodensteyn, Leerredenen, Beschouwingen enz. 1673-1748. - Van Niel, Donderslag der Goddeloozen 1767.
Al deze en dergelijke lektuurkwam in het tijdvak van 1830-40 en later weêr in den smaak. De uitgevers deden er goede zaken meê: sommige firma's legden zich er bepaald op toe. J.J. Malga te Nijkerk had er als het ware een fabriek van en drukte ze volkomen na, met duitsche letter en met de oude spelling en vormen. - Alleen Mel's Werken besloegen 16 deelen in 4o. te samen f 33.60.
-
voetnoot1
- Het Bijbelsch Magazijn voor alle standen was een onderneming, die bij haar vestiging in 1839 reeds dadelijk bijval vond en dezen in allen opzichte verdiende. Zij ging geheel uit van en was opgezet door den uitgever G. Portielje, die, ‘ten einde de lezing van den Bijbel-zelven aan te moedigen en te bevorderen’ - gelijk het prospectus zegt - ‘een stichtelijk en goedkoop Bijbelsch Huis- en Leerboek wenschte te geven, waarin de merkwaardigste gebeurtenissen in boeijende tafereelen beschreven werden.’ De samenstelling daarvan stelde hij in handen van eenige beroemde vaderlandsche leeraren en koos de vermaardste schilderstukken uit om daarnaar gravures te laten vervaardigen. Een degelijke, fraaie en kostbare onderneming, die met
geweten begonnen en voortdurend behartigd werd. Zij besloeg in 1848 6 deelen met 312 staalgravuren. In 1849 werd het Magazijn vervolgd met Geschiedenis der Christ. Kerk in tafereelen, en in 1859 met Geschiedenis der Christ. Kerk in. Nederland, die in 1869 eindigde. Het geheele werk kostte 85.40.
-
voetnoot1
- Een der eerste met houtgravuren geïllustreerde werken: 500 vignetten, naar teekeningen van Horace Vernet.
-
voetnoot2
- Met platen en portretten in staalgravure, die liet werk zeer aantrekkelijk maakten.
-
voetnoot3
- Na schrijvers dood uitgegeven door Prof. Tydeman.
-
voetnoot1
- Geïllustreerd met gravures op steen, naar teekeningen van C.C.A. Last.
-
voetnoot3
- Een vervolg op de werken van Bondam en van Spaen; de geleerde boekhandelaar was, toen hij dit werk in 1829 begon, Korrespondent van de 2e kl. v.h. Kon. Ned. Instituut en Opzichter van het Prov. Archief in Gelderland.
-
voetnoot1
- In 1824 verscheen van dit werk de 6e oorspronkelijke Engelsche uitgaaf.
-
voetnoot2
- De uitgaaf van dit boek, door Jan J.F. Wap bewerkt, gaf aanleiding tot een scherpen pennestrijd tusschen een ongenoemd en beoordeelaar in de Bredasche Courant en den Hollandschen bewerker in een afzonderlijke brochure. Zoetelijke scheldwoorden werden van weerskanten niet gespaard.
-
voetnoot3
-
De Rijn, in afbeeldingen en tafereelen, was het eerste prachtwerk met Engelsche staalgravuren, dat de uitgever G.J.A. Beijerinck, in 1835, ondernam. ‘De Grootvorst van Europa's stroomen’, zegt hij in zijn prospectus, ‘die in duizenderlei kronkelingen daarhenen vloeit, verdient gekend te worden door ieder die reist en door ieder die thuis blijft.’ ‘Ten einde aan deze behoefte op eene te voren in Nederland nimmer ondernomene wijze te voldoen, heeft men gemeend, dat de graveerstift en de drukpers elkander de hand moesten bieden: dat de eene aanschouwelijk diende voor te stellen, wat de andere tafereelmatig zoude trachten te beschrijven.’ Daartoe heeft de uitgever aangekocht een stel van 136 platen, ‘door den beroemden Tombleson even naauwkeurig als prachtvol naar het leven geteekend en door onderscheidene der beroemdste Engelsche Meesters in staal gegraveerd’, en voor den beschrijvenden tekst de hulp ingeroepen van iemand, ‘die de Rijnoevers meermalen bezocht en zijne
aanteekeningen zal aanvullen met hetgeen In- en Buitenlandsche Schrijvers hieromtrent vermelden.’ Zoo ongehoord goedkoop zal de prijs zijn, dat elke plaat nog geen 20 cents zal kosten, waarbij dan nog twee deelen tekst op den koop worden toegegeven.
Dergelijke opvijzeling in prospectus en advertentie was, vooral bij dure werken, aan de orde van den dag en lokte inderdaad koopers. Wat trommelslag en marktgeschreeuw was noodig om het trage publiek tot inteekening over te halen en werd, zelfs door de degelijkste uitgevers, heel handig te baat genomen. Toen het prachtwerk de Rijn uitstekend verkocht was, zette Beijerinck in 1836 een dergelijk werk, Zwitserland en de Alpen van Savoye, met tekst van Prof. N.G. van Kampen, op het touw, dat o.a. met deze vrij gezwollen woorden werd aangekondigd: ‘Hier op het hoogste punt van Europa, vanwaar deszelfs hoofdstroomen opwellen, om zich in alle rigtingen oost-, zuid-, west- en noordwaarts in de Zwarte, Adriatische, Middellandsche en Noordzee te storten, bespiedt men de natuur als 't ware in hare werkplaats: hier vertoonen zich naast ijszeën en ijsbergen, die boven de wolken reiken, bloeijende en lagchende dalen: eenige stappen brengen ons van het bloemtapijt naar het ijsveld, watervallen, stofbeken, duizelingwekkende afgronden, hemelhooge rotsen, vergezichten die geheele gewesten omvatten - maar ook lagchende heuvelen en bevallige meiren, gezoomd door vruchtbare oevers.’
‘Maar ook nog iets anders moet juist den Nederlander aan Zwitserland binden. Gelijk aan den uitloop, dus wonen aan den oorsprong des Rhijns twee vrije volken, beide van Duitschen oorsprong. Beide natiën zijn verbroederd, en het moet den afstammeling van het Geuzenverbond, der verdedigers van Haarlem, Alkmaar en Leyden, hoogstbelangrijk zijn, de Tells-kapel en den Rüttli, de slagvelden van Morgarten en Sempach te zien. En, hetgeen die belangstelling nog moet vermeerderen: Zwitserland is het Vaderland van dien tak der Kerkhervorming, waartoe de meerderheid der bewoners van Oud-Nederland behoort, de Hervorming van Zwinglius en Calvijn. Zurich en Genève zullen hem dus altijd belangrijke, eerwaardige herinneringen aanbieden.’ - Liefde voor natuur, vaderland en kerk moest alzoo van drie kanten werken om inteekenaren te bezorgen op een prachtwerk, dat als plaatwerk alle belangstelling waardig en een hoogst verdienstelijke onderneming was op het gebied der kunst. Beide uitgaven, ook wat typographischen arbeid betreft, keurig van bewerking en den smaakvollen uitgever waardig, vonden, niettegenstaande haar kostbaarheid, een gunstig debiet en gaven daardoor aanleiding, dat Beijerinck er door aangemoedigd werd ook andere Engelsche staalgravuren, van Bartlett, aan te koopen en achtereenvolgens Bijbelsche Landschappen (met tekst van des Amorie van der Hoeven), Gezigten uit Holland en Belgie (met tekst van N.G. van Kampen), De Valleyen der Waldenzen (met tekst van van Kampen en Sybrandi) en Gezigten uit Amerika (met tekst van Zweerts) uit te geven. Bij de uitgaaf van de Gids in 1836, moesten deze plaatwerken bij de redactie van de Vaderlandsche Letteroefeningen, die in dat tijdschrift een boozen mededinger zag, het danig misgelden. (Zie aanteekening de Gids.)
-
voetnoot1
- In het prospectus meldt de uitgever J. Noorduijn, dat hij ‘tot waarborg van het belang der inteekenaars, zichzelven of zijne regtverkrijgenden op dit werk verplicht tot de betaling van twee honderd gulden, voor elk exemplaar, aan hem, die zal kunnen bewijzen, dat in den loop der eerste vijf en twintig jaren, aanvang genomen op den 1en Juli 1836, dit boek voor eenigen anderen prijs is verkocht, dan in deze voorwaarden is opgegeven, of tegen andere werken verruild, of op boekverkoopingen gebragt: waartoe personen en goederen worden verbonden als naar regten.’ Binnen 16 jaren (1836 - 51) kwam deze kloeke onderneming, waaraan een vijftigtal vaderlandsche geleerden medewerkten, kompleet.
-
voetnoot1
-
De Aardbol. In 1841 zegt de uitgever J.H. Laarman in een ‘Berigt’, dat de vier verschenen jaargangen hem alleen aan houtgravuren een som van f 12,000. - kostten. ‘Deze kunst’, voegt hij erbij, ‘maakte zoodanige vorderingen, dat niet slechts voor verscheidene in later tijd uittegevene boekwerken van houtsneden kan gebruik gemaakt worden, maar dat ook door den eigenaar van het Heller-Magazin, te Leipzig verschijnende, eene partij afgietsels van platen uit de Aardbol is aangekocht, om er dat Magazijn mede te versieren; eene onderscheiding, die tot nog toe aan geen Hollandse!) werk te beurt viel.’ - Slaat men deze deelen tegenwoordig op, dan kan men daaruit nagaan, op welken lagen trap toenmaals de houtsnijkunst hier te lande stond en evenzeer de kunst om met houtsneden te drukken. Maar ook wordt men uit dit bericht gewaar, dat men omstreeks 1840 reeds gewoon was van die houtsneéplaten clichés of afgietsels te maken en die met het buitenland te ruilen.
De geheele uitgaaf van de Aardbol, 18 deelen, kostte den uitgever f 78,000. -.
-
voetnoot1
- De uitgaaf van dit werk wekte bij de talrijke inteekenaren groote teleurstelling. In het prospectus (1829) was hun beloofd, dat deze goedkoope encyclopedie in één deel van hoogstens 30 tot 40 afleveringen, voor 60 cents elk, kompleet zou zijn en dus tusschen de f 18.- en f 24. - zou kosten. De uitgaaf duurde dertig jaar en de inteekenaren betaalden over de f 100. -.
-
voetnoot2
- Nieuwenhuis' Woordenboek van Kunsten en Wetenschappen 8 dn. verscheen 1820-29 bij H.C.A. Thieme, voor 45.50, met een oplaag van 3300 exx. Het was een navolging van het Conversations-Lexicon bij Brockhaus in 12 dn., waarvan in 1812 de 1e en in 1834 reeds de 8e druk verscheen met een oplaag van 22.000 exx. Van Brockhaus' Conversations-Lexicon der neueren Zeit und Literatur (een vervolg op het eerstgenoemde) dat ook in 1834 verscheen, werden 30.000 exx. gedrukt.
-
voetnoot1
- Voor den wetenschappelijken bibliograaf behoort deze gemengde rubriek wellicht onder de gruwelen. Wij zondigen. Maar met bewustheid.
-
voetnoot3
- Hildebrand's Camera Obscura zag in 1839 het licht bij de Erven Bohn. Het boek, toen
slechts 200 gr. 8vo bladz. groot, maakte eenigen opgang, toen nog minder uit erkenning van de letterkundige waarde, dan wel om het gerucht dat er enkele welbekende Haarlemsche familiën en personen, zooals men zeide, sprekend gelijkend in waren afgeteekend. De eerste druk had een oplaag van 1150 exx.; in 1840 verscheen de tweede druk met een oplaag van 1000 exx.: eerst in 1851 een derde en vermeerderde. Het getal der herdrukken tot den 11en in 1877 bedroeg ongeveer 50.000 exemplaren.
In 1853 kwam een Belgische nadruk uit te Gent in drie deeltjes, elk van 60 centimes, met een inleiding van Dr. Heremans, die daarbij te kennen gaf, dat deze overdruk niet ten doel had de Hollandsche uitgevers te benadeelen, maar dat deze uitgaaf alleen bestemd was voor de vele Hollandsch-lezende Belgen, die de dure oorspronkelijke van f 3.60 niet betalen konden.
In de Gids van December 1881 komt een merkwaardig opstel voor betreffende de geschiedenis van de Camera obscura, door Dr. Joh. Dyserinck.
Op de fondsveiling van de Erven Bohn werd het kopijrecht, met 4000 exx. van den 7en druk, verkocht voor ruim f 12.000. -.
-
voetnoot1
- Deze 5e druk, 3300 exx., werd in fondsveiling verkocht voor f 2574. -.
-
voetnoot2
- In 1830 schrijft J. Immerzeel Jr. in een circulaire aan den boekhandel, dat hem nog altijd exemplaren besteld worden van de groot 8vo uitgaaf van Tollen'. Gedichten 3e druk, die bijna uitverkocht was toen hij zijn klein 8vo editie ter perse legde. Niettegenstaande deze kleine, goedkooper uitgaaf, meent hij een 4en druk te moeten opleggen van de groot 8vo voor den ouden prijs van f 12. -. De kl. 8vo uitgaaf had een oplaag van 40.000 exemplaren.
In 1842 maakte de firma van Dieren & Co. te Antwerpen het plan bekend voor een nadruk van de werken van Tollens. G.T.N. Suringar, die inmiddels eigenaar geworden was van Tollens' werken, verzette zich tegen dezen nadruk op grond van de wet van 25 Januari 1817, en verminderde zijn bundels: Gedichten (5e druk), Romancen, Balladen (3e druk), Nieuwe Gedichten (2e druk), Dichtbloemen bij de naburen geplukt, en Verstrooide Gedichten, alle in gr. 8vo, van f 33.90 tot f 16.50.
-
voetnoot1
- De oplaag van de Holl. Natie 10en druk was 10.000 exx. à 45 ct.
-
voetnoot2
- Waarin eerste vertaal- en dichtproeven van Potgieter en Beets. Zij werden geredigeerd door J. van Lennep.
-
voetnoot3
- Ten Kate's eerste dichtwerk (1835).
-
voetnoot1
- J. Hartog, die in de Gids van 1877 een merkwaardige studie geeft, het leven en streven van dit tijdschrift betreffende, begint zijn opstel met deze advertentie: ‘De Vaderlandsche Letteroefeningen zijn in Januarij 1761 geboren en in 1876 overleden, in den gezegenden ouderdom van honderd en vijftien jaren.’
Deze oude van dagen was waarlijk wel de Methusalem onder onze periodieken. Even als het leven van alle andere tijdelijke zaken, is ook het leven van dit tijdschrift veelszins beproefd geworden. Opgericht in de laatste helft der 18e eeuw, was het een eigenaardige verschijning in een tijd, waarin onze Republiek zich diets maakte niet weinig in de rij der staten te beteekenen, maar inwendig doodelijk krank was aan allerlei gisting op staatkundig, kerkelijk en maatschappelijk gebied. Fransche invloed vooral was bezig onze zeden, onze beschaving, onze letterkunde voor een deel te verpesten. Daartegen op te komen was het doel der Vaderlandsche Letteroefeningen, die door zoogenoemde dissenters, vooral doopsgezinden, maar naamloos, werd opgericht. Cornelis en Petrus Loosjes, bijgestaan door J. Grashuis, Jan Wagenaar en anderen, hadden er voornamelijk de hand in.
De titel van de eerste jaargangen was: Vaderlandsche Letteroefeningen, behelzende oordeelkundige berigten van de werken der beste Schrijvers, Naauwkeurige Gedagten over verschillende Onderwerpen; benevens Vrijmoedige Aanmerkingen over Nederduitsche Werken en Schriften, die dagelijks in ons Vaderland uitkomen, met platen, bij A. van der Kroe. Met den aanvang van het derde jaar splitst zich elke maandelijksche aflevering in twee onderdeelen: Boekbeoordeelingen en Mengelwerk, en worden bij den naam van van der Kroe als uitgever die van IJntema en Tieboel genoemd.
[Dr. A.W. Ledeboer in zijn werk: De Boekdrukkers, Boekverkoopers en Uitgevers noemt:
J. IJntema, werkz. 1788-1798.
J. IJntema en Zoon, werkz. 1799, 1800.
IJntema en Tieboel, werkz. 1730-1783. Vijf en zeventig jaren lang was deze firma, met A. van der Kroe en de erfgenamen van IJntema, van 1761 af de uitgevers van de Vaderlandsche Letteroefeningen.
J.W. IJntema, werkzaam in bovengenoemde firma van 1799-1840. Hij was de redacteur van genoemd Maandschrift.]
Met 1768 werd de titel: Nieuwe Vaderlandsche Letteroefeningen. In 1772 nemen zij den naam van Hedendaagsche Vaderlandsche Letteroefeningen aan; in 1780 weêr Algemeene; in 1786 Nieuwe Algemeene, terwijl zij in 1791 eenvoudig op nieuw Algemeene heeten. In 1811 wordt, bij Keizerlijk besluit, de voortzetting van het tijdschrift veroorloofd onder den naam van Tijdschrift voor Kunsten en Wetenschappen van het Departement der Zuiderzee, totdat het na de gebeurtenissen van 1813 den ouden titel Vaderlandsche Letteroefeningen als met glorie herneemt en dien tot zijn einde handhaaft. De uitgevers waren toen G.S. Leeneman van der Kroe en J.W. IJntema, van welke beiden de laatstgenoemde tegelijk de redactie op zich had genomen.
Het kan niet ontkend worden, dat de Vaderlandsche letteroefeningen, gesteund als zij werden door de vrijzinnigste, bekwaamste en beroemdste mannen van wetenschap en letteren, vooral in het laatste gedeelte der vorige eeuw van gewichtige beteekenis zijn geweest. Haar uitspraken golden bij velen als orakeltaal; zij velden vonnis over de schrijvers en beheerschten het debiet hunner werken. Nog meer gevreesd dan gevierd, hadden zij een groote macht in handen, een macht waarvan zij zich ten volle bewust waren en die eerst in overmoed, allengs in heerschzucht ontaardde. Zoo kon het wel niet uitblijven, dat zij zich al meer en meer vijanden maakten en dat vele vroegere medestanders naar een andere vaan overliepen, toen in 1806 zich de Recensent ook der Recensenten en, tien jaar later, zich het Algemeen letterlievend Maandschrift vestigden. Van toen af verloren de Letteroefeningen gaandeweg terrein en gingen er van tijd tot tijd scherpe stemmen op tegen het tijdschrift en zijn redacteur IJntema. Aan beiden werden de schimpnamen van letterdievend, leuterlievend, lasteroefenend gedurig toegeworpen, en die liefelijkheden werden er niet vleiender op, toen in 1836 de Gids met gevelde lans en in 1843 Braga met allerlei schrootvuur op hen los gingen. Geen maandwerk of redacteur heeft ooit zooveel te verduwen en te verduren gehad als de Letteroefeningen en de uitgever-leider J.W. IJntema. Het liep van lieverlee van kwaad tot erger, en het was waarlijk een pleister op de vele wonden, toen Bakhuizen van den Brink, een der felste kampioenen van de Gids, eindelijk edelmoedig genoeg was openlijk te verklaren. ‘dat de bewondering die vroeger sommigen voor de Letteroefeningen overhadden, even onverdiend was als later de verguizing, waarvan zij het voorwerp
waren.’ Na den opgang, dien de Gids als Nieuwe Vaderlandsche Letteroefeningen maakte, en de verschijning van zooveel andere maandwerken, gingen de oude Letteroefeningen, onder nieuwe redacteuren en nieuwe uitgevers, al meer en meer achteruit en stierven aim een kwijnend uitleven. Het recht van kopij werd in 1874 verkocht voor f 118. -. Zij hadden vroeger aan wetenschap en letteren onmiskenbare diensten gedaan en den redacteur-uitgever IJntema aanzienlijke winst afgeworpen.
-
voetnoot1
-
De algemeene Konst- en Letterbode, van 1789 tot 1853 bij de firma Loosjes te Haarlem uitgegeven, verscheen van 1854 af bij de Erven Loosjes te Haarlem en Mart. Nijhoff te 's Gravenhage. Hij onderging te gelijk een geheele wijziging en vernieuwing, die hij wel noodig had bij den jarenlangen sleur, onder verschillende redactie behouden. Bakhuizen v.d. Brink, Campbell, de Witte van Citters, Netscher, Tideman, Snellen van Vollenhoven en van Westhreene stelden zich aan het hoofd en zouden er nieuw bloed en leven in brengen: hetgeen ook werkelijk gebeurde. Verschillende omstandigheden evenwel brachten ertoe bij, dat deze redactie in 1859 aftrad en haar taak met 1860 overdroeg aan L.J.F. Janssen. Met 1861 hield hij op te bestaan. De vorige redacteuren, vermeerderd met eenige medewerkers aan het in 1857 overleden tijdschrift Gelderland, vereenigden zich toen, op verzoek van Mart. Nijhoff en D.A. Thieme, met de redactie van de Nederlandsche Spectator, sinds 1856 bij laatstgenoemde onder leiding van den ouden Heer Smits (Dr. M.P. Lindo) verschijnend, en versierd met teekeningen van J.M. Schmidt Crans. Zoo ging, langs een omweg, de oude Letterbode op in de Spectator.
Bovengenoemde redacteuren van de Konst- en Letterbode van 1854, later uitgebreid met Lindo, Cremer, Delprat, Busken Huet, Ising, Keller, Lod. Mulder, Robidé v.d. Aa en Vosmaer, bijgestaan door den teekenaar Schmidt Crans en door den uitgever Mart. Nijhoff, vormden van 1860 af een kring van redactie over den Nederl. Spectator, die, algemeen bekeend onder den naam van den Spectator-club, een merkwaardige groep was van literatoren. Deze club heeft voor het minst evenveel aanspraak op erkenning als voorheen de Muiderkring. - Waarom wordt de geschiedenis ervan niet geboekstaafd eer de oude leden dood zijn en de nieuwe er wellicht een roman van maken?
-
voetnoot1
- In 1812 en 13 verscheen de Recensent, onder den titel: Tijdschrift van. Wetenschappen van het Departement der Zuiderzee. In 1852 nam het den titel aan van de Recensent. Letterlievend Maandschrift. In 1858 dien van De Nieuwe Recensent. Tijdschrift voor wetenschap en smaak.
-
voetnoot2
- De Keur van aangename en nuttige Mengelingen bleef zijn leven lang bij denzelfden uitgever J.C. van Kesteren, 1818-57. Het tijdschrift was bij zijn vestiging een welkome gast voor leesgezelschappen, al muntten de romantische verhalen, die het gaf, niet door hooge vlucht uit. Ook ging het niet meê met de eischen des tijds. Het bleef van inhoud steeds middelmatig. Een aanzienlijk debiet heeft het nooit kunnen machtig worden. De uitgever was al tevreden omdat het zijn pers aan den gang hield en hechtte zich aan dit maandwerk als een oud fondsartikel met heel zijn hart. Toen het al meer en meer door betere concurrenten van de baan geschoven werd en in 1854 zijn ondergang nabij bleek, deed van Kesteren een laatst beroep op de hulp zijner confraters en schreef daarbij deze weemoedige verzuchting: ‘Zes en dertig jaar gaf ik mijn Keur van Mengelingen uit, en 't zou mij diep leed doen, als ik dien trouwen deelgenoot mijner boekverkoopers-jaren in den stroom van tijdschriften moest zien verloren gaan! Omdat ik het zoo lang mogelijk wil behouden, zal ik niet alleen erkentelijk voor uwe moeite zijn, maar voor de nieuw op te geven exx. een extra rabat verleenen.’
-
voetnoot1
- Het tijdschrift Iris werd in 1830 begonnen door den uitgever G. Vervloet te 's Gravenhage. Het zou zijn een bloemlezing uit buitenlandsche tijdschriften en toonde zich van den aanvang af vrij gelukkig in zijn keus. Met niet weinig ophef in allerlei dagbladen aangekondigd, vond het reeds dadelijk een vrij gunstig debiet bij leesgezelschappen, vooral ook om de bij ouden van dagen nog welbekende bladen uit het Dagboek van een Geneesheer, die telken maand met verlangen werden te gemoet gezien. Gaandeweg werd de geheele oplaag uitverkocht, zoodat de boekverkooper J. van der Beek, die in 1838 eigenaar van het kopijrecht dier deelen werd, besloot om de eerste acht jaargangen te herdrukken. Intusschen was in April van datzelfde jaar het recht van uitgaaf van het tijdschrift bij arbitrale uitspraak overgegaan op den heer Fievez, den redacteur en vertaler van Iris, even als van het tijdschrift Philarete, welke beide tijdschriften, volgens onderhandsch contract, voor gemeenschappelijk belang van redacteur en uitgever, bij Vervloet het licht zagen. Wanbetaling van den kant des uitgevers bracht het eigendomsrecht in handen van den redacteur, die voortaan de uitgaaf opdroeg aan H. Nijgh, gewezen leerling van Vervloet, thans pas gevestigd als boekverkooper te Rotterdam. De oorspronkelijke uitgever wreekte zich op deze uitspraak door onmiddellijk een ander tijdschrift, ook onder den titel Iris, op touw te zetten, zoodat er in Mei twee verschillende afleveringen van Iris verschenen, beide met doorloopende
pagineering en van gelijken uiterlijken vorm. Deze daad gaf aanleiding tot een proces, waarbij Vervloet in het ongelijk gesteld en tot een geldboete veroordeeld werd, op grond dat hij - daargelaten de vraag, of het overnemen van een titel op zich zelf strafbaar was of niet - door dit vervolgnommer de inteekenaren in de war gebracht had en dus den rechtmatigen uitgever schade kon berokkend hebben. Maar behalve dit proces gaf dit geschil het leven aan een aantal dagbladartikelen, circulaires, vlugschriften over en weêr, die het publiek een tijdlang in spanning hielden, zoowel om de onthullingen als om den toon, waarin die geschreven waren. De firma Nijgh bleef in haar volle recht de Iris uitgeven onder de oude redactie, maar de firma Vervloet concurreerde van haar zijde nu met een nieuw tijdschrift, dat zij den titel van de Regenboog gaf en dat maar een jaar bleek te kunnen bestaan.
Nijgh bleef 25 jaar lang de uitgever van Iris. Met haar 26e jaar, in 1855, verkocht hij het tijdschrift aan J.G. Andriessen te Utrecht.
-
voetnoot1
- Soetens' Wetenschappelijk Maandschrift, in 1833 opgericht, maakte in het begin eenigen opgang, vooral door de opvijzeling, waarmeê het aangekondigd werd. Het beloofde hier te lande de baan te zullen breken om de wetenschap binnen het bereik te brengen van iedereen en zou daartoe bijdiagen verzamelen uit elk gebied, meer bijzonder op dat van landbouw en nijverheid. Niettegenstaande dien ophef was de inhoud vrij oppervlakkig en bestond grootendeels uit kleine berichten, raadgevingen, recepten, mengelingen enz., op de weetgierigheid van het groote publiek aangelegd. Dat spreekt ook uit de nadere omschrijving op den titel, die, na Landbouw en Nijverheid op den voorgrond gesteld te hebben, er bijvoegt: ‘mitsgaders een aantal nuttige wetenschappen, die onmiddellijk dienstbaar zijn tot de behoefte en het genot van alle standen der maatschappij’ en er naief bijvoegt, dat ‘het wordt samengesteld door eene Societeit van Menschenvrienden, onder leiding van C. Soetens.’
-
voetnoot2
- Met 1842-58 wordt daarbij gratis gevoegd: Schatkamer voor alle standen. In 1846 geworden Nieuw Nederlandsch Magazijn.
Het Nederlandsch magazijn ter verspreiding van algemeene en nuttige kundigheden, met 1834 begonnen bij Gebroeders Diederichs te Amsterdam, was, gelijk het prospectus zegt, een navolging van het Engelsche Penny-Magazine, dat, uitgaande van een Society for the diffusion of useful knowledge, sinds 1830 het licht zag. Het was een der eerste volkstijdschriften bij wekelijksche afleveringen, ‘met uitmuntende houtsneêplaten, aan het Engelsche en aan zijn evenbeelden Saturday-Magazine, Pfennig-Magazin, Magasin pittoresque en Musée des familles, ontleend, versierd.’
Het Engelsche Penny-Magazine maakte al kort na zijn verschijning zulk een opgang, dat het in 1833 reeds niet minder dan 160.000 inleekenaren had en zijn uitgever, naar men berekende, in dat jaar een winst opleverde van 15.000 pond sterling (180,000). Zulk een ongemeen voordelige onderneming wekte natuurlijk opzien, en in het volgend jaar 1834 hadden letterlijk alle landen van Europa, van Rusland tot Italie, hun Penning-magazijnen.
De grove winsten door deze magazijnen, die van lieverleê op allerlei wijs nagevolgd werden, behaald, bracht een Duitsch uitgever op de gedachte, om hetgeen voor volwassenen gedaan werd ook te beproeven voor de jeugd en een Pfennig-Magazin für Kinder te ondernemen, dat, behalve verhalen en dichtstukjes, mededeelingen zou bevatten omtrent uitvindingen, kunsten, natuurwetenschap, geschiedenis, in één woord denzelfden inhoud als die voor groote menschen, maar in meer kinderlijken vorm. Ook dit plan slaagde naar wensch en werd spoedig overal nagevolgd, hier te lande in 1834 door het Hollandsch Penning-Magazijn voor de jeugd, met 200 steendrukplaten tusschen den tekst, bij S. de Visser te 's Gravenhage.
In het begin was de lektuur, en evenzoo de daarbij behoorende houtgravuren en steendrukplaten, in die magazijnen geleverd, al heel laag bij den grond. Maar hun invloed was van onberekenbare beteekenis. In gezinnen, waar zelden of nooit boeken kwamen, hetzij omdat ze te duur waren of te weinig aantrekkelijks hadden, kregen deze minkostbare prentenboeken toegang en werd wekelijks met verlangen naar elk nieuw blad uitgezien. Zoo groot was onder anderen het debiet in Duitschland, dat er te Leipzig, het middenpunt van den boekhandel, tot niet gering opzien van het publiek, daartoe bepaald ingerichte vrachtwagens met paarden bespannen rondreden, om de wekelijksche nummers bij de correspondenten af te laden.
Voor het meer beschaafde en gegoede publiek verscheen ter zelfder tijd, 1834, ook hier te lande vertaald, een zeer gezocht prentenboek met staalplaten, onder den titel van Meijers Universum, dat zich vooral toelei om afbeeldingen en beschrijvingen te geven van de fraaiste natuur- en stadsgezichten uit onderscheiden landen. Het had zijn ontstaan te danken aan den ondernemenden boekenfabrikant Joseph Meijer, die in 1827 zijn fabriek had opgericht te Hildburghausen, onder den weidsch klinkenden naam van ‘Bibliographisches Institut’, en van daar uit gaandeweg allerlei groote maar slordige ondernemingen deed uitgaan, die op bijval van het algemeen, en dus op een uitgebreid debiet aangelegd waren. Hij plaatste vertakkingen van zijn handel in alle landen van Europa, ook in New-York, en gebruikte zijn staalgravuren bij tekst in alle talen. Deze zelfde Meijer, een koopman in folio, brutaal zonder voorbeeld en opgewassen tegen elken storm, die er van den kant der Duitsche uitgevers tegen hem losbrak, is, daargelaten zijn roofziek karakter, on tegensprekelijk van invloed geweest op de ontwikkeling van onzen tijd. Aan eigendoms-voorrechten stoorde hij zich niet, maar gaf, tot schade van de bezitters, ten eigen bate in miniatuur formaat een reeks van duitsche klassieken in het licht, slecht nagedrukt, op gemeen papier, maar voorbeeldeloos goedkoop, die door zijn handelsagenten over heel de wereld een ongehoord debiet vonden en aan de Duitsche literatuur, ook in Nederland (waar R. Reim te Amsterdam zijn agent was) allerwege een groote bekendheid gaven. Evenzoo zocht hij op die wijs debiet voor zijn alles behalve degelijke vertaling van Shakespeare in 52 deeltjes, zijn Bibliothek Deutscher Kanzelberedsamkeit In 23 deeltjes, zijn Bibliotheca Classica, zijn verschillende Bijbel-uitgaven, zijn Gallerie der Zeitgenossen en zijn bovengenoemd
Universum, dat in vijf talen, behalve de Hollandsche, een debiet had van 36.000 exemplaren. - Deze Duitscher wordt hier genoemd, omdat zijn geest in enkele Hollandsche uitgevers overging.
-
voetnoot1
- Met 1849 opent Frijlink's Leeskabinet een rubriek Boekbeoordeelingen, in navolging van zijn concurrent De Tijd. Evenzoo had het Leeskabinet in 1847, gelijk De Tijd reeds vroeger deed, gelegenheid gegeven tot het plaatsen van advertentiën, maar alleen betreffende kunst- en letterwerken, ‘en niet van likkepotjes, tandpoeders en kwakzalverijen, zooals De Tijd pleegt te doen’ (zie later J.L. van der Vliet). - De uitgever schat de lezers van het Leeskabinet in 1847 op 40.000. In 1870 gaat het over aan Ab. Frijlink.
-
voetnoot2
- Het Nederlandsch Museum werd in 1835 opgericht door den uitgever L. van der Vinne, te Amsterdam. Bleek het Nederlandsch Magazijn van algemeene en nuttige kundigheden in een aantal huisgezinnen elken zaterdag een welgevallige verschijning te wezen, als een tegenhanger daarvan zou het Nederlandsch Museum elken woensdag zijn plaats vragen en ‘volgens eene goede en verstandige keuze, al die stukken zoowel van vreemden als eigen bodem aanbieden, welke allezins geschikt moesten zijn. om den leeslust te boeijen, de weetgierigheid te bevredigen, den lachlust op te wekken, het geheugen met eenen
voorraad van wetenswaardige zaken te verrijken en alzoo den lezer menig uurtje aangenaam en nuttig tevens te doen slijten.’ Het verscheen in 52 vellen, folio formaat, in twee kolommen (dus ruim 800). met 4 platen 's jaars, voor f 8. -, en vond weldra door zijn aangenamen inhoud en goedkoopen prijs zulk een bijval, dat de eerste jaargang zich reeds op een getal van 4000 inteekenaren beroemen mocht.
De 1e - 5en jaargang werden uitgegeven door den oorspronkelijken ontwerper: de 6e - 17en door C.L. Schleijer & Zn., de 18e - 21en door N. de Zwaan, de 22e - 28en door H.A.M. Roelants, de 29e - 34en door J.H. Laarman. In 1860 werd het samengesmolten met het Nederlandsch Magazijn.
-
voetnoot1
- Opgericht door J.W. Holtrop. Dr. G. Simons, Mr. P. Simons en Dr. W.F. Schey. Dit tijdschrift kan wat degelijkheid van kritiek aangaat als de voorlooper van de Gids aangemerkt worden. Het had de kortheid van zijn bestaan te wijten aan een oneenigheid tusschen de redactie en de uitgevers wegens een ongunstige beoordeeling van Collot d'Escury's Hollands Roem, bij dezelfde firma verschenen.
-
voetnoot2
- Het jonge Holland, vertegenwoordigd door Bakhuizen van den Brink, E.J. Potgieter en J.P. Heije, niet tevreden met den verouderden toon der bestaande tijdschriften, had in 1834 getracht door het oprichten van de Muzen een eigen orgaan machtig te worden. Die poging had te weinig ondersteuning mogen vinden. Na den proeftijd van slechts een enkel jaar was de uitgaaf gestaakt. Evenwel niet voor goed.
In Augustus 1836 verscheen een prospectus, dat de letterkundige wereld in rep en roer bracht. Het was geteekend door een ongenoemde ‘Redactie’, maar werd al spoedig vermoed van de hand van Potgieter te zijn. En het was waarlijk wel geen wonder dat het opspraak wekte. De toon ervan was zoo uit de hoogte en de aanval op de bestaande tijdschriften. vooral op de Vaderlandsche Letteroefeningen, zoo scherp, dat het iedereen die zich met vaderlandsche letterkunde bemoeide in het harnas joeg. Dat prospectus is zeker nog te weinig te vinden, dan dat het niet de moeite waard zou zijn het voornaamste eruit over te nemen.
Het begint met erop te wijzen, hoe de 19e eeuw zich van haar voorgangster gunstig onderscheidt wat den uiterlijken vorm betreft van de letterkundige werken die er heden ten dage uitkomen: in hoeveel passender gewaad de werken van Bilderdijk en Stuart, van Lennep en Lublink Weddik verschijnen, dan waarin vroeger die van Justus van Effen en de gebroeders van Haren te voorschijn traden. Ook is er aan verscheidenheid van lektuur geen gebrek. Maar één ding ontbreekt: een echt kritisch tijdschrift, dat den man van smaak op den weg helpt tot de keus van zijn lektuur.
‘In eene eeuw, welke een verdienstelijk schrijver die der kritiek genoemd heeft, waarin zelfs het achterlijk Spanje, op voorbeeld van Engeland en Frankrijk, eene Revista verschijnen deed, heeft Nederland, ja, tijdschriften genoeg, maar die men, wat vorm en inbond betreft, met meer regt voor kinderen der 18e, dan die der 19e mag aanzien. Wij zouden onzen geboortegrond niet voor het vaderland van het gezond verstand houden, indien wij geloofden, dat het nuttige van goede dergelijke werken behoeft te worden betoogd. Onze voorouders beleefden een tijd, waarin Holland, ook in dit opzigt, bij vreemden niet achterlijk was, en schoon onze tijdschriften, van het begin dezer eeuw af, op dezelfde laagte bleven staan, of zoo mogelijk nog verder rugwaarts gingen, ons publiek is, vooral tegenwoordig, niet langer blind voor de gebreken derzelve! De klagten over de bekrompenheid ran oordeel en de partijdigheid van strekking; over de traagheid en nalatigheid, waarmede de in Nederland het licht ziende boekwerken worden beoordeeld, zijn algemeen.
‘En geen wonder, want de zaak raakt de eere des Volks! Welk regtgeaard Nederlander schaamt zich niet, wanneer hij den vreemdeling, die hem naar het meest gelezen, meest geraadpleegd, meest gezaghebbend maandelijksch overzigt onzer letterkunde vraagt, de Vaderlandsche Letteroefeningen moet in handen geven? Welke gedachte kan toch dit tijdschrift den vreemdeling wel inboezemen van den in Holland gangbaren stijl van beoordeelingen, van den smaak onzer landgenooten voor het schoone en verhevene, van den staat onzer drukkunst, en de wijze van uitgeren hier te lande, in één woord, van dat alles, waarvan een goed Maandwerk de proeve, het voorbeeld en de tolk behoort te wezen. Zijne aanmerkingen mogen zich, uit beleefdheid, tot een glimlach bepalen, hij gevoelt geen' lust, meer schoonheden te gaan zoeken met een' gids, die er zoo onbevallig uitziet en ons door geene oorspronkelijkheid van geest met zijn stijf voorkomen verzoent.
‘Aan elk, wien de eer van onzen boekhandel ter harte gaat, die belang stelt in de Nederlandsche letterkunde, en den roem zijns vaderlands voor meer dan een ijdel woord houdt, kan geene poging tot oprigting van een tijdschrift, dat in uiterlijken tooi noch in innerlijk gehalte bij die van vreemden zal achterstaan, onverschillig wezen, en het is daarom dat wij, met vol vertrouwen op eene algemeene deelneming, onzen Landgenooten eene lijst aanbieden ter inteekening op het den eersten Januarij 1837 bij den boekhandelaar G.J.A. Beijerinck uit te geven en hieronder breedvoeriger aangekondigd tijdschrift:
De Gids.
Nieuwe Vaderlandsche Letteroefeningen. De titel, voor hetzelve gekozen, toont genoegzaam het doel aan dat de Redactie zich voorstelt. Sedert de laatste helft der vorige eeuw bestond er in Nederland een Maandwerk, onder den zoo min fraaijen als juist gekozenen, doch thans het burgerregt verkregen hebbenden naain van Algemeene Vaderlandsche Letteroefeningen. Wanneer dit Tijdschrift, gedurende deszelfs zeventigjarigen leeftijd, gelijken tred had gehouden met den voortgang van het algemeen in smaak en kennis, zoude hetzelve aan zijn oorspronkelijk doel blijven beantwoorden en nog verdienen ten leiddraad te strekken bij de boekenkeuze der in ons vaderland zoo talrijke leesgezelschappen. Doch - zelfs zijne ijverigste begunstigers ontkennen het niet! - het verried sedert jaren, meer en meer, op elke bladzijde de rimpels van den ouderdom en “dien nacht in de oogen” welke, volgens onzen grooten Dichter, “den doodslaap voorbeduidt”. Het getuigde tot in zijne jongste beoordeelingen van de waarheid der uitspraak:
Van vooroordeel, zegt men wel;
Ziet ook in 't geheel niet hel.
Vergeefs zocht de Letteroefenaar, bij vroegere wenken van dien aard, ter verdediging van zijn Tijdschrift, zijne toevlugt in de gelijkenis van eenen eeuwen verdurenden boomstam; hij vergat dat eiken zeldzaamheden zijn in onze letterkundige wereld, en dat vooral zijn Tijdschrift geen regt had zich den naam van Koning van het woud aan te matigen, sedert hiJ verpligt was bijna alleen op vreemde en doorgaans slecht beploegde akkers zijnen schralen oogst in te zamelen.
Inderdaad, de Letteroefenaar vertoonde sinds lang geheel het karakter van den knorrigen grijsaard, die onverzettelijk aan eenmaal aangenomene begrippen vasthoudt: het schoolboek, waaruit hij leerde, het beste ter wereld schat, ongaarne op zestigjarigen ouderdom nieuwe zeden en gewoonten huldigt, en zelfs zijne kleederen nog de smakelooze, ouderwetsche snede laat behouden, welke men in de eeuw der staartpruiken en haarzakken fraai vond. Zoo enkele uitzonderingen een regel bevestigen, zoo gelde zijn gedurig plooijen naar de staatkundige begrippen van den dag, en zijn niet minder aanhoudend, maar laf hartig vleijen der Hollandsche eigenliefde, ter bekrachtiging der opgeworpen stelling! Als een afgeleefd man die zijne bestemming overleefde, en, omdat hij zich niet op gelijke hoogte met het hem omringende later geslacht bevindt, het niet zelden de vlagen zijner wrevelige luimen doet verduren, gispt hij wat hij niet begrijpt, en veroordeelt hij wat tegen zijne persoonlijke meening strijdt. Welke beroemde mannen die hem met hunne medewerking vereerden, heeft hij niet tegen zijn Tijdschrift in het harnas gejaagd? Welke uitgever kan geen aantal werken opnoemen, dat hij in de laatste jaren verzuimde te beoordeelen?
Niet als een jongeling, die, in overdrevenen maar verschoonbaren ijver, een nieuw tijdperk der Vaderlandsche Letterkunde van zijne verschijning wenscht te doen dagteekenen, maar als een man, welke overtuigd is dat hart en hoofd van ons publiek hoogere behoeften hebben, dan de (dikwerf onhandig) geplunderde buit uit Fransche vlugschriften vermag te stillen, en die, uit lust en liefde voor wetenschap en kunst, de velden der binnenen buitenlandsche letterkunde dagelijks gadeslaat en het schoone huldigt waar hij het vindt, verlangt de Gids in Nederland op te treden om onafgebroken voor de eer onzer letterkunde te waken. Wars van alles wat naar een persoonlijken aanval op den schrijver gelijkt (als geheel vreemd aan het denkbeeld van gezonde kritiek) zal alle partijdigheid vreemd blijken aan zijne boekbeschouwing, en niets hem aangenamer zijn, dan door onze vaderlandsche schrijvers in staat te worden gesteld de dorre en onvruchtbare kritiek der gebreken door de vruchtbare en hooge kritiek der schoonheden te vervangen. Er schittert menige star aan onzen letterkundigen hemel, welke hem waarborgt dat dit verlangen niet onder de vrome wenschen zal blijven behooren, hoe groot ook het aantal dwaallichten zijn moge, voor welker verleidelijke maar flikkerende glans hij zal moeten waarschuwen. Schadelijke grondbeginselen te bestrijden, jeugdige vernuften den regten weg te wijzen, groote talenten naar waarde te huldigen, ziedaar zijn doel! De spiegel der waarheid, waarin hij alle voorwerpen wenscht terug te kaatsen, zal duidelijk toonen, wie in een werk de overhand hebben, de schoonheden of de gebreken: en dit alleen de middelen bepalen, welke hij bezigen moet. Waar de dwaasheid, hetzij in tijdschriften, hetzij in boekwerken, tot tweede natuur en dus ongeneeslijk mogt zijn geworden, behoudt hij zich de vrijheid voor, zijner luim bot te vieren: daar hij kwaadaardigheid even vreemd acht te zijn aan haar wezen, als verguizing aan
haar doel.
De Gids wil noch in het staatkundige, noch in het godsdienstige, noch in het letterkundige als partijganger optreden: hij begrijpt geene vrijheid zonder eerbied voor ieders verdedigbare meening, geen streven naar waarheid wanneer hij eene banier, van de zijne verschillende, den weg naar haren tempel zoude willen versperren. Vruchteloos zal men bij hem die vinnige uitvallen verwachten tegen anders denkenden, anders gevoelenden, of anders geloovenden, waaraan zijn voorganger, in de laatste jaren, eene betreurenswaardige vermaardheid verschuldigd was, en honderdwerf liever wierp hij de veder van zich, dan in de chronique scandaleuse onzer dagen een middel tot vermeerdering van zijn debiet te zoeken. Verre van zijne bladen te wijden aan de twistschriften en blaauwboekjes onzes tijds, zal hij zich gewoonlijk met eene korte inhoudsopgave der belangrijkste derzelve vergenoegen, doch zich daarentegen met eenen voor uitgeveren wenschelijken spoed ijverig bezig houden met eene juiste beoordeeling van verdienstelijke vaderlandsche werken, tot welke wetenschap of kunst ook behoorende.
Uit zijnen aard in doel en strekking Nederlandsch, zal het mengelwerk van dit Tijdschrift zich door verscheidenheid en belangrijkheid voordeelig onderscheiden. Schetsen op het gebied der Nederlandsche Geschiedenis verzameld, zullen met kleine verhalen (novellen) uit het dagelijksch leven woorden afgewisseld, terwijl de medewerking van goede dichters de rubriek Poezy eene bijzondere belangstelling waardig zal maken. Geene bekrompene vaderlandsliefde zal echter den Gids weêrhouden, bij wijlen ook eenige der schoonheden, welke vreemde grond mogt aanbieden, mede te deelen. overtuigd dat in het gemeenebest der letteren geen volkshaat denkbaar is. Anatomische of Chirurgische beschrijvingen van misgeboorten, of voorwerpen welke niet naakt en geopend voor ieders oogen behooren te worden ten toon gesteld, zullen er zoo min in worden opgenomen, als versjes, eer Fransz Baltes of Jan de Rijmer, dan de Muzen, aan welke een Tollens of Staring offeren, waardig.
Heuschheid zal het kenmerk der Redactie zijn jegens allen, die haar met de inzending van eenige bijdrage voor de boekbeschouwing of het mengelwerk mogten willen vereeren. Bij het verzoek haar alle stukken van dien aard, onder het adres van den heer G.J.A. Beijerinck te Amsterdam franco te doen geworden, voegt zij echter de voorwaarde dat, zoowel beoordeelingen als antikritiek, bescheiden moeten gesteld zijn, en het mengelwerk dien beschaafden kring waardig wezen, waarvoor het Tijdschrift bestemd is. Het adres der inzenders er bij te ontvangen zal haar bijzonder aangenaam zijn: ten einde de niet opgenomen stukken terug te bezorgen of over noodig geoordeelde wijzigingen eenen briefwissel aan te knoopen, daar geene openlijke tentoonstelling van welwillend aangebodene, maar minder gelukkig uitgevallen bijdragen den omslag van het Tijdschrift ontsieren zal: de letterkunde behoeft kaak noch palei! -’
De Redactie.
Deze laatste regelen doelden op de gewoonte van de redactie van de Vaderlandsche Letteroefeningen om op den achterkant van de omslagen der rnaandelijksche afleveringen correspondentie te voeren over de ontvangen bijdragen, een correspondentie, die somwijlen vrij scherp of bijtend luimig was en, gericht aan voorletters, nu en dan den naant der inzenders maar al te duidelijk deed vermoeden.
Achter dit prospectus van de redactie volgen de Voorwaarden van inteekening, waarbij de uitgever zich verbindt tot het leveren, bij het Mengelwerk, van achttien platen in houtsnede, steendruk, koper-of staalgravure, en mededeelt dat zijn bekwame stadgenoot, de heer C.A. Spin, verklaard heeft, zich te zullen beijveren om aan dit Tijdschrift tetoonen wat zijne drukpers in staat is te leveren. De overblijvende achterpagina is gevuld met een gewone boekaankondiging, aldus: “Door den uitgever dezes zijn uitgegeven en alom te bekomen, de navolgende Prachtwerken:
Bijbelsche Landschappen, naar afbeeldingen, met bijgevoegde tafereelen door Ab. des Amorie van der Hoeven.
Zwitserland en de Alpen van Savoyen, naar afbeeldingen, beschreven door N.G. van Kampen.
Gezigten in Holland en Belgie, naar afbeeldingen, door N.G. van Kampen.
De Rijn, in afbeeldingen en tafereelen geschetst.’ Deze prachtwerken hadden een groot aandeel in den pennestrijd, die over en weér stond gevoerd te worden. In den loop van het jaar 1836 toch had een ongenoemd criticus deze uitgaven van Beijerinck, die niet ter recensie waren ingezonden, in de Vaderlandsche Letteroefeningen op vrij vinnige en voor den uitgever kwetsende wijs gehekeld. Hij had gezegd het te betreuren, dat platen, door Engelsche kunstenaars gegraveerd, ook hier te lande werden ingevoerd om te dienen tot speculatiën van een boekverkooper, die daarmeê niets anders dan eigen voordeel op het oog had en die met geld en goede woorden de hulp van twee Nederlandsche geleerden van naam had gekocht, ten einde met een alles behalve onberispelijken tekst zijn onderneming te doen gelukken. En toen nu eenigen tijd daarna het prospectus van de Gids verscheen, werd aan Beijerinck ten laste gelegd, dat hij, over deze kritiek gebelgd, een concurrent voor de Letteroefeningen in het leven had geroepen. In het November-nommer van dit tijdschrift werd het pas verschenen prospectus van de Gids door denzelfden criticus van de prachtwerken onder handen genomen op een manier, die alle teekenen droeg hoezeer de redactie en de uitgever van de Letteroefeningen over dezen mededinger in toorn ontstoken waren. ‘Daartoe door den diep beleedigden Heer IJntema aangezocht,’ verklaart de schrijver ‘geen oogenblik geaarzeld te hebben om voor de aangeschonnen waarheid op te treden, te waarschuwen tegen den boozen geest, die onze Letterkunde en onzen Boekhandel dreigt te overheeren, en de gesmede zamenzwering tegen het oudste letterkundige tijdschrift onzes Vaderlands in al hare naaktheid, laagheid en afzigtigheid ten toon te stellen. Hij doet dit te eerder, omdat hij door zijn berigt over de Prachtwerken van den
boekverkooper Beijerinck de eerste, hoewel onschuldige oorzaak is van al den laster en smaad, die in het genoemde prospectus over de Vaderlandsche Letteroefeningen en derzelver Redacteur worden uitgestort. Het is toch maar al te blijkbaar, dat de geheele onderneming, die met zooveel ophefs als eene lang ontbeerde weldaad voor kunst en wetenschap onder ons wordt aangekondigd, enkel de wanschapen vrucht is van beleedigde eigenliefde, lagen wraaklust en teleurgestelde, althans bedreigde, winzucht. De gemelde boekverkooper, bij wien alle deze onedele beginselen, door het gebeurde omtrent die Prachtwerken, in eene hooge mate zijn opgewekt, heeft zich voor de ontdekking der gevaarlijke waarheid voldoening willen verschaffen, en, terwijl hij zichzelv' onbekwaam gevoelt om de pen te voeren, heeft hij, naar 't schijnt, eenige Schrijvers weten te vereenigen, die hem de behulpzame hand willen bieden, om zoowel zijnen wraaklust te koelen, als zijne en hunne beurs te vullen. En dit kon hem in deze dagen, helaas! niet moeijelijk vallen. Ook in het vak van Geleerdheid en Boekhandel is onze leeftijd veelzins het tegenbeeld van de vorige eeuw. Voorheen waren boekverkoopers hetgene zij naar den aard der zaak behooren te wezen, medehelpers, handlangers der Geleerden, middelpersonen tusschen de Auteurs en het Publiek, en onze Wetsteins, Luchtmansen, Meijers en anderen hielden zich met dezen bescheiden titel tevreden: thans heeft het omgekeerde plaats; onze Geleerden zijn handlangers der boekverkoopers geworden. Gelijk zij bij overgeschotene en verbleekte prentjes van Almanakken voor een stuk gelds vertellingjes laten maken, zoo besteden zij andere ondernemingen aan dezen of genen vaderlandschen Schrijver uit; eene aanbesteding, die zich daardoor alleen van de gewone onderscheidt, dat zij het stuk werk niet altijd aan den minstinschrijvenden gunnen, maar zich wel eens eene geldelijke opoffering getroosten, als zij veelvermogende aanbevelingen aan dezelve verbinden
kunnen. - Het geheele prospectus van het nieuwe tijdschrift draagt, even als de gansche onderneming, welke het aankondigt, het schandmerk van oneer lijkheid, wraaklust, aanmatiging, misleiding en hebzucht.’
De toornende schrijver gaat nu elk van deze onderachrapte beginselen na en stapelt zijn beschuldigingen niet alleen op het hoofd van den misdadigen boekverkooper, maar evenzeer op dat van diens handlangers en medeplichtigen. Hij beweert, ‘dat het overnemen van den bijtitel Nieuwe Vaderlandsche Letteroefeningen een daad van ongeregtigheid en diefstal is, onbeschaamd en lijnregt in tegenspraak met het Goddelijk gebod. ‘Gij zult niet stelen; gij zult niet begeeren iets, dat uwes naasten is.’ Hij noemt ‘de boosaardige uitvallen van de opstellers van het prospectus lagen wraaklust tegenover den heer IJntema en zijne medewerkers, op wier hoofden smaad en laster worden uitgestort, eenig en alleen uit gekrenkte eerzucht van middelmatige penvoerders, die nu als Recensenten optreden, en uit teleurgestelde of bedreigde en weder ontvlamde winzucht van den boekverkooper.’ Hij heet het ‘geen geringe aanmatiging, dat jonge mannen, wie het niet aan zekere bekwaamheid, maar des te meer aan grondigheid en scherpzinnigheid ontbreekt, met hoogklinkende woorden en gelukkig onthoudene dichtregelen van anderen, de geusurpeerde magt van een letterkundig Napoleontje opgeblazen nabootsen door hun vonnis: Les Vaderlandsche Letteroefeningen du Libraire IJntema ont cessé d'exister’ Hij scheldt het ‘misleiding, dat onkunde van een boekverkooper en laffe vleitaal van diens medehelpers het publiek willen diets maken, dat dit tijdschrift nu eens het voorbeeld en de tolk zal wezen van den staat onzer drukkunst en de wijze van uitgeven hier te lande, alsof een luchtig Fransch rokje, en daarbij wat platen, de deugdelijkheid van den inhoud zouden kunnen vervangen.’ Hij toont eindelijk aan, ‘dat hebzucht overal door de scheuren en gaten van het schriele manteltje van beschaafdheid en edelmoedigheid,
waarmede de stellers van het prospectus zich omhangen hebben, uitkijken, en dat de onnoozele uitgever, wiens kennis niet verder dan zijn winkel reikt, nog geld wil maken tot zelfs door in zijn maandschrift op te nemen advertentiën!’
Op al deze gronden meent de schrijver ‘de lezers van de Vad. Letteroefeningen en het geheele publiek te moeten inlichten omtrent het complot, dat in den winkel van meergemelden boekverkooper tegen dit tijdschrift is gesmeed. Hij bejammert het, dat hij zooveel woorden heeft moeten besteden aan de wederlegging van zoo groote oppervlakkigheid, winderigheid en boosaardigheid. Maar hij, een man van gevorderde jaren, die tijden beleefd heeft, waarin onze vaderlandsche boekverkoopers hunne naauwe betrekking tot den staat der Letteren, en hunne edele roeping om tot derzelver bloei mede te werken erkenden, zoodat zij zich op iets meer toelegden, dan op de kunst om boeken te laten drukken en op allerlei wijzen aan den man te helpen: tijden, waarin schrijvers van eenige bekwaamheid zich schaamden, hunne pon te verkoopen om onedele bedoelingen te bevorderen, en dezelve alleen besteedden in de dienst van waarheid, regtvaardigheid en liefde: hij kon en mogt niet zwijgen, al ware het om slechts iets bij te dragen om den boozen geest tegen te werken, die Letterkunde en Boekhandel onder ons hoe langer hoe meer dreigt te besmetten, en een' beteren dag over dezelve te doen opgaan En die wensch zal reeds aanvankelijk vervuld worden, wanneer het gelukken mogt, een' ieder voor een Tijdschrift te waarschuwen, dat, nogmaals, het schandmerk van oneerlijkheid, wraaklust, aanmatiging, misleiding en hebzucht op het voorhoofd draagt en de boekerij van elk fatsoenlijk man tot schande verstrekken zal.’
De aanstaande geboorte van de Gids werd alzoo niet met jubelkreten begroet. Met December 1836 trad hij de wereld in, en wel voorafgegaan door een voorbericht, dat op gematigden toon opkwam tegen deze verdachtmaking van redacteuren en uitgever en dat zich beriep op zijn volgende daden. ‘Waarlijk,’ zoo spreekt de Redactie ten slotte: ‘Waarlijk, wanneer de gunstige Genius onzer Letterkunde onzen Gids dwingt voor betere Tijdschriften het veld te ruimen, wenschen wij niet, dat er zooveel gedruisch om onzen dood zij. Wij wenschen den Letteroefenaars, dat zij, door onzen aanval uit den doodslaap gewekt, spoedig als waardige kampvechters voor Wetenschap en Smaak mogen verschijnen op dat veld, hetwelk ruim genoeg is voor hen en voor ons!’
De oude Letteroefeningen bleken tegen dezen jongen mededinger niet opgewassen. Zij delfden al meer en meer het onderspit en gaven eindelijk afgetobd in 1874 den strijd moedeloos op. Van de Gids werd waarheid wat Braga schertsenderwijs profeteerde:
Een pas ex-ganzengat, die 's nachts de bellen plondert,
De glazen inslaat en de ploerten wakker port,
Des daags zijn vrienden likt, de ontzette groenen dondert,
Latijn als water spreekt, het meest zich zelf bewondert,
Maar mettertijd professor wordt.
Van de Gids waren achtereenvolgens redacteuren:
E.J. Potgieter |
1837-1865 |
Mr. C.P.E. Robidé van der Aa |
1837-1837 |
Dr. R.C. Bakhuizen van den Brink |
1838-1844 |
Mr. W.J.C. van Hasselt |
1838-1845 |
Dr. J. van Geuns |
1838-1849 |
Dr. H. Pol |
1840-1845 |
J.F. Oltmans |
1841-1845 |
Mr. C.J. Fortuijn |
1841-1843 |
Dr. B. ter Haar |
1843-1845 |
Dr. P.J. Veth |
1844-1876 |
Mr. G. de Clercq |
1846-1849 |
Dr. G.E. Voorhelm Schneevoogt |
1846-1871 |
Mr. S. Vissering |
1847-1849 en 1865-1876 |
Dr. H.C. Millies |
1848-1850 |
Dr. Henry Riehm |
1849-1852 |
Dr. F.A.W. Miquel |
1849-1851 |
Mr. J. Heemskerk Bz |
1850-1853 |
H.J. Schimmel |
1851-1867 |
Dr. J. van Gilse |
1852-1859 |
Joh. C. Zimmerman |
1852-1876 |
P.N. Muller |
1854-1880 |
Mr. P.A.S. van Limburg Brouwer |
1854-1865 |
Mr. H.P.G. Quack |
1863 |
Mr. J.T. Buys |
1863 |
Dr. C.A. Engelbregt |
1863-1864 |
Cd. Busken Huet |
1863-1865 |
Dr. R.J. Fruin |
1865-1875 |
Mr. J.A. Sillem |
1871 |
Charles Boissevain |
1872 |
Mr. W.H. de Beaufort |
1876 |
Mr. J.N. van Hali |
1880 |
C. Honigh |
1881- |
J.H. Hooijer |
1881 |
Het eerste nommer van de Gids werd geopend met een ongeteekende bijdrage van E.J. Potgieter, getiteld Oudejaarsavond en Nieuwjaarsmorgen. Kort daarop, in de 3e aflevering, maakte de Gids zijn lezers bekend met Charles Dickens, door de vertaling van Reisontmoetingen der Pickwickisten; eene schets door Boz. Met platen van Seymour.
De platen, die de Gids in zijn eerste jaargangen gaf, waren steendrukken van H.J. Backer, houtgravuren van A Cranendoncq, koperprenten van J.W. Kaiser. Zij verschenen alleen in de jaargangen van 1837-41. Sinds kwam de Gids uit zonder platen.
-
voetnoot1
- Hierbij worden niet opgegeven de menigte Jaar- en Adresboekjes. die elk jaar toenamen: ook niet de Kantoor- en Huis-Agenda's, de Erven Stichters, Enkhuizer en Thompsons-Almanakken.
Dat de Almanakken almede tot de oudste literatuur hier te lande behooren, blijkt uit de Memoriaal-boekeken van 't Hof van Holland 1546-68, waar gemeld wordt, dat het Hof den 13en November 1565 gunstig beschikte op een request van Simon Jans te Delft, ‘(die zeedert XX jaaren herwerts de almanacken van Mr. Pieter Foreest ende andere doctoeren gemaect, geprint ende vercoft hadde) om te mogen printen oft drucken die pronosticatie ende almanack van den ieutcommenden jaer 1566. gemaect ende gecalendeert opten meridiaen der stede van Alemaer by doctor Laurens van Oirschot, derselver stede doctor ende medecyn ende gevisiteert by den heer Martino Duncanus Kempensis, pastoor inde Ouder Kercken der stede van Delft.’
De Steenwijker Almanak, een dubbeltjes-almanak, heeft (wellicht) hier te lande het langste bestaan gehad. Hij dagteekent van het jaar 1664 en verschijnt ouder gewoonte elk jaar op Sint Nicolaasdag des morgens ten zeven uur: hij is. wat opmerkenswaardig is, nog altijd het eigendom van de familie Spanjaard, de oorspronkelijke uitgevers.
Van den van ouds vermaarden Erve Stichter's Almanak is de heer Korndorffer, Adj. Bibl. der Kon. Milit. Akademie te Breda, in het bezit van een exemplaar van 1675. waarvan de titel aldus luidt, ‘Nieropper Schryf Almanach. Na den nieuwen en ouden styl. op het jaer onzes Heeren 1675. Versien met al de Jaer- Paerde- Beeste- en Leermarckten, Vacantien, Sonnetafel, Watergetyden. Eclipsen, Veerschepenen Poortklok etc. Byeengestelt door Johannis Jacobsz. Stighter. En het Op- en Ondergaen van de Maen, door Dirck Rembrantsz. van Nierop t' Amsterdam, Gedruckt by Johannis Stichter, in de Calverstraet, by de Kapel, in den Bergh Calvarien, 1675’ (68 bladz. met houtsneden).
In 1800 verscheen de Erve Stichter's Enkhuizer Almanak, waartoe de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen het mengelwerk leverde. Deze Maatschappij had reeds onder haar allereerste plannen het bijeenbrengen en uitgeven van een Volksalmanak opgenomen; maar toen de uitvoering daarvan door allerlei redactie-bezwaren en ook door de staatkundige tijdsomstandigheden van jaar tot jaar vertraagd werd, nam zij in 1800 tien Erve Stichter's Enkhuizer te baat om te zorgen dat de groote menigte koppers gezond mengelwerk te lezen zou krijgen.
Blijkens een twist in 1859 tusschen de firma E. de Bont te Rotterdam en P.C.L. van Staden Cz. te Amsterdam, kwam bij beiden sinds jaren een Enkhuizer Almanak uit geheel op dezelfde wijs ingericht. Dit schijnt eerst met onderlinge overeenkomst te hebben plaats gehad, ook wat gelijke prijsberekening betreft, totdat de een den ander betrapte op eigen jachtveld en er ruzie kwam. Uit weérzijdsch geschrijf blijkt, dat het debiet van deze Almanakken, reeds dadelijk na de uitgaaf, ieder jaar, ook grootendeels gezocht werd door het in groote steden uitventen in bakken of op kruiwagens.
Tot de oudste Almanakken hier te lande behoorde almede:
‘Almanach der Boekverkoopers, Drukkers en Binders, waarin al 't voornaamste derzelve en hunne Handel en kunst betreffende op een geheel nieuwen trant en in een gepaste order, kortelijk, en met eene eigenaardige klaarheid ten gemeene beste verhandeld word. Voorzien met een authentique lijst van alle Privilegiën, vergund bij HEd. Groot Mog. Heeren Staten van Holland en West-Friesland, enz. In 's Gravenhage, bij II. Scheurleer, F. Zoon. Ao. 1761, in 12o.’ - Deze Almanak bevat zeven rubrieken, als:
I. |
Vertoog over den oorsprong, aanwas en voortgang der Drukkerij, en Geleerdheid zoo hier als elders. |
II. |
Schets, nopens de Geleerden der Nederlanderen. |
III. |
Bijzonderheden van sommige Geleerden tot nut en vermaak der Lezeren. |
IV. |
Lijst der Boeken en Werken, waarop bij Hunne Hoog Mogenden van Holland en West-Friesland octroyen zijn verleend, beginnende met den jare 1745 en eindigende met den jare 1760. |
V. |
Algemeene aanmerkingen en bedenkingen onder correctie voorgesteld over 't geene den Boekhandelaren, Drukkers, Binders, enz. elk in hun metier of noodig of nuttig is te weten en waar te nemen. |
VI. |
Concept van een Gildenbrief voor de Boekverkoopers, Drukkers en Binders in 't algemeen (bevattende niet minder dan XXVI Artikelen.) |
VII. |
Naamlijst der nieuw uitgekomene Boeken, die zoo hier te lande als elders in 't jaar 1760 gedrukt zijn, met derzelver prijzen. |
De Uitgever van dit eigenaardige jaarboekje laat den tekst voorafgaan door een geschied- en letterkundigen Kalender, waarin aan de eene zijde een Aanwijzer der Romeinsche feestdagen, en aan de andere een Naam-, geboorte- en sterfwijzer van Geleerden voorkomt, waaronder de Nederlanders de voornaamste plaats beslaan.
Deze zelfde Almanak, met kleine wijziging, kw'am ook uit onder den titel:
Almanach der Geleerden, behelzende hun naamwijzer, geboorte- en sterfdagen, de kunsten en wetenschappen, waarin zij uitgemunt hebben, enz. 's Gravenhage bij II. Scheurleer, F. Zoon, 1761, in 12o. Uitgezonderd de rubrieken 4, 5 en 6, die hier zijn uitgelaten, beantwoordt de inhoud geheel aan dien van eerstgemelde.
Voor zoo ver bekend is, heeft dit Jaarboekje het maar één jaar uitgehouden.
De Middelburgsche Naamwijzer, of Jaarboekje voor de stad Middelburg, is een der oudste plaatselijke almanakken. Hij verscheen eerst in 1716. werd door de drukkende tijdsomstandigheden in 1810 gestaakt, in 1817 evenwel weêr opgevat en geregeld voortgezet en door de firma Altorffer, in wier bezit hij sinds 1801 is, gedurig verbeterd, zoodat hij langzamerhand tot een provincialen Almanak is uitgedijd.
-
voetnoot1
- De Nederlandsche Muzen-Almanak, in 1818 door den smaak vollen letterkundigen uitgever J. Immerzeel Jr., te Rotterdam, begonnen, wasvoor dien tijd een ware verschijning. Gedurende de zorgvolle jaren, die vooraf waren gegaan, was onze letterkunde wel niet ondergegaan, maar zij was ernstig onderdrukt geworden en vond bij het publiek, voor zoover ze zich vertoonde, bitter weinig belangstelling. Evenzoo was het met de kunst gegaan. Maar nauwelijks had het koningrijk Holland op nieuw een plaats onder de onafhankelijke staten ingenomen, of ook de liefde voor onze taal bloeide weêr op: voor onze dichters en schrijvers opende zich een nieuwe toekomst. Om aan die toekomst mede te werken, vatte Immerzeel het verdienstelijke plan op tot het uitgeven van een jaarboekje, bestemd om aan het Nederlandsche volk te toonen dat er in ons midden nog letterkundigen en kunstenaar bestonden en voor hun arbeid belangstelling te wekken. De Muzen-Almanak zou zich alleen bewegen op dichterlijk gebied, daartoe bijdragen verzamelen van de beste dichters en opgeluisterd worden door platen in koper gegraveerd, met toevoeging van een muzikale compositie.
Merkwaardig is het prospectus voor de inteekening op den 2en jaargang, voor 1820, waarin de uitgever tevens een terugblik werpt op het welslagen zijner onderneming.
’Toen de ondergeteekende in het voorst van voorleden jaar eene inteekening opende op eenen Nederlandschen Muzen-Almanak voor dit jaar, grondde zich zijne hoop op eenen gunstigen uitslag niet alleen daarop, dat meest allen onze Dichters zich, op zijne uitnoodiging, bereid getoond hadden hem de behulpzame hand te bieden, en de beroemdste Kunstgraveerders en een onzer beste Componisten geheel hun kunstvermogen zouden aanwenden, om door keurig Plaatwerk en Muziek den Dichterlijken inhoud aangenaam af te wisselen, maar ook op den smaak en de bekende geneigdheid zijner Landgenooten voor inlandsche voortbrengselen, vooral als het aankomt op eenen wedstrijd tusschen deze en die van andere volken.
De uitslag overtrof de verwachting: het getal van inteekenaren was zeer aanmerkelijk.
Geprikkeld door dit blijk van welwillende deelneming en vereerend vertrouwen, heeft de Uitgever dan ook, dankbaar voor de verdienstelijke hulp van zoovele talenten, dankbaar voor de schitterendste inteekening, alles bijgedragen wat voor geld en moeite toen verwerf baar was. Behalve drie platen naar schilderstukken van Carlo Cignani, Phil, van Dijk en Jan Steen uit de Vorstelijke Kunstgallerij in 's Gravenhage, en drie andere, vervaardigd naar den inhoud van Gedichten der Heeren Mr. Wm. Bilderdijk, H. Tollens Cz. en A. des Amorie van der Hoeven, behalve de Titelplaat, het Muziekblad en den geplaatdrukten Omslag, voegde de ondergeteekende nog bovendien aan het Jaarboekje toe het allergelukkigst getroffen Afbeeldsel van Neérlands beminden Dichter Mr. R. Feith.
Het werkje verscheen, - en van allen kant ontving de Uitgever betuigingen van tevredenheid over hetzelve: en honderden, die zich tot inteekenen ongenegen getoond hadden, bezorgden zich nu daarvan eenen afdruk: zoo dat de geheele oplage, die zeer aanzienelijk was, op dit oogenblik nagenoeg ten einde geloopen is.
Door zulk eene slaging ten sterksten aangemoedigd, heeft de Uitgever zich sedert een' geruimen tijd reeds bezig gehouden met het voorbereiden voor den jare 1820 van alles, wat hem bij voortduring waardig maken moog den lof, aan zijne onderneming toegezwaaid, zoo in particuliere brieven en mondelinge betuigingen, als openlijk in de Letteroefeningen, den Recensent ook der Recensenten, het Letterkundig Magazijn, de Euphonia, enz. Zelfs durft hij het Letterlievend publiek verzekeren, dat de Typographische uitvoering en het Plaatwerk in den Muzen-Almanak voor 1820, die van den vorigen verre overtreffen zullen. Ook zal het bestek der platen grooter en het formaat van het werkje een weinig smaller genomen worden.
En wat den Letterkundigen inhoud betreft, mag de ondergeteekende de voldoening hebben, nu reeds te kunnen aankondigen, dat die zeker niet van minder waarde en verdienste wezen zal, dan die van den eersten jaargang. Bereids zijn bij hem daarvoor uitmuntende Dichtstukken ontvangen van den Heer Mr. W. Bilderdijk en diens kunstrijke Gade, Vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk, de Heeren Mr. R. Feith, Loots, Tollens, Spandaw enz.: terwijl hij met zekerheid rekent op nog verscheiden andere uitmuntende bijdragen, ook van verdienstelijke Dichters, zoo wel uit de Zuidelijke, als Noordelijke Departementen, van welke voor den Muzen-Almanak van 1819 of niets ingekomen, of het gezondene te laat was ontvangen geworden: (onder de laatstbedoelde stukken behoort eene fraaije Romance van Professor Lulofs, die nu zal worden geplaatst:) terwijl de ondergeteekende, nog bovendien, bij dezen allen zijne Landgenooten, die de Dichtkunst beoefenen, en dus ook hen, die hij niet in het bijzonder daartoe mag verzocht hebben, vriendelijk uitnoodigt, hem met eenige bijdragen te vereeren: kunnende men verzekerd zijn, dat regt zal gedaan worden aan al wat schoon en verdienstelijk is.
Omtrent de Platen, die den Nederlandschen Muzen-Almanak voor 1820 versieren zullen, kan de ondergeteekende almede het genoegen hebben daarvan op te geven:
Dat de drie eerste worden vervaardigd naar meesterstukken uit 's Rijks Museum te Amsterdam, en in den Catalogus van hetzelve aldus vermeld en beschreven zijn:
a)
Voor eene herberg staat eene vrouw, welke de waardin schijnt te zijn: bij haar ziet men een' heer te paard, welke bezig is met drinken, door Karel du Jardin. (No. 160)
b)
Men ziet eene vrouw, welke bezig is met eene kaars in eene lantaarn te plaatsen: bij haar staat een jongen, die eene kool aanblaast, door Godfried Schalken. (No. 269)
c)
In een deftig binnenvertrek ziet men eene bevallige jonkvrouw, gekleed in wit satijn, staande voor eene tafel, waaraan is zittende een heer en nog eene vrouw, schijnende met den ander in ernstig gesprek te zijn. Dit stuk is in allen opzigten een der voortreffelijkste van Gerard Terburg. (No. 299)
Drie andere platen zullen vervaardigd worden naar aanleiding van Dichtstukken, in den Muzen-Almanak voorkomende.
Een geheel nieuwe Titelplaat is onderhanden bij onzen uitmuntenden Kunstgraveur J.C. Bendorp.
Het portret van den Prins onzer Dichteren, den Heere Mr. W. Bilderdijk, boven alle verbeelding gelukkig getroffen door den Heer H.W. Caspari en reeds ver gevorderd bij den uitstekenden Plaatsnijder P. Velijn, zal over den Titel geplaatst worden.
Voor een Vaderlandsch lied: Aan de Koningin, vervaardigd door den Heer Mr. H.A. Spandaw, wordt, onder deszelfs oog, Muziek gecomponeerd door den Heer J.M. de Boer, te Harlingen.
Dit alles dus bereids ontvangen en onder handen zijnde, kan de letterdruk onverwijld worden aangevangen. Ten einde echter de oplage te regelen, heeft de uitgever wederom den weg van bestellingen geopend door middel van Inteekenlijsten, naar alle de voornaamste Boekhandelaren gezonden.’
De Muzen Almanak was te verkrijgen:
In karton met een fraaijen geplaatdrukten omslag |
f 3.50 |
rood of groen maroquin |
5.50 |
in koker |
7. |
satijn |
6. |
in koker |
7.50 |
Op Immerzeel's fondsvelling, in 1835, werd het recht tot voortzetting van den Muzen-Almanak, met de rest der vorige jaargangen, opgehouden voor f 10.000. -. Later werd een en ander het eigendom van J.H. Laarman.
-
voetnoot1
- De Almanak voor het Schoone en Goede, in 1822 bij G.J.A. Beijerinck begonnen, was bepaald voor dameslektuur bestemd. In de circulaire, die jaarlijks uitging van den redacteur Robidé van der Aa aan de letterkundige medewerkers, wordt steeds de volgende aanhef gevonden: ‘Aangenaam zoude het mij als Redacteur zijn, zoo UWEd. wederom den Almanak voor het Schoone en Goede, voor 18..., met eene bijdrage wildet vereeren. Ik laat de keuze des onderwerps natuurlijk aan UWEd. over, doch verzoek UWEd. daarbij indachtig te willen zijn, dat dit Jaarboekje bijzonder voor het Vrouwelijk Geslacht bestemd is.’ Evenwel was Rob. van der Aa niet van den beginne af de redacteur: hij werd dit eerst in 1832. De vorige jaargangen waren bestuurd door den Remonstrantschen predikant N. Swart, die meest alle prozastukjes schreef in den eersten jaargang van 1822, geholpen met dichtstukjes van Maronier, Spandaw, Warnsinck, Lulofs, Des Am. v.d. Hoeven, Loots en Tollens. Toen de almanak 25 jaar bestaan had, in 1844, en dien ten gevolge prijkte met een blauw en zilver omslag, mocht de redactie terugzien op een gelukkig verleden en naar waarheid getuigen, dat de Almanak voor het schoone en goede haar plaats naast haar drie jaren ouderen broeder den Muzen-Almanak waardig gehandhaafd had en niet minder dan deze in de blijvende gunst van het publiek had gedeeld. Voor de zorgen aan de steeds smaakvoller gravuren besteed, en aan het geheele uiterlijk, brengt hij welverdiende hulde aan den uitgever Beijerinck een hulde die hij met deze woorden sluit: ‘Het onderhavige Jaarboekje is de eerste aanleiding geweest tot eene kennismaking, die, later door innige vriendschap geheiligd, op ons beider levenspad zoo menige bloem heeft geplant, in wier geur wij ons nog dagelijks verlustigen, en die gij gewis met mij
hoopt, dat ons nog lang moge in staat stellen, met vereende krachten, aan de bevordering van het schoone en goede te blijven arbeiden.’
Wegens ziekelijkheid van Rob, van der Aa ging de redactie, met 1849, aan Mej. A.L.G. Toussaint over, en tegelijk de verdere uitgaaf aan A. Jager.
Toen de almanak in 1822 voor het eerst verscheen, pronkte hij met een kartonnen bandje, dat, hoe eenvoudig ook, voor die dagen een sierlijke weelde was. Beijerinck was aan dat oorspronkelijk kleed gehecht en behield het, al werden ook andere bundels naar den loop des tijds gaandeweg kostbaarder uitgedost. Eerst in 1853 verscheen de almanak in een verguld bandje.
In 1860 was zijn einde gekomen.
De Almanak voor het Schoone en Goede en de Muzen-Almanak hebben onmiskenbaar veel bijgedragen om niet alleen onze letterkunde, maar evenzeer onze schilder- en graveerkunst in eer te brengen bij het zoogenoemde groote publiek van onzen pas herboren staat: de verdienstelijke uitgevers Immerzeel en Beijerinck hebben daar niet weinig toe bijgebracht.
-
voetnoot1
- De Almanak voor Hollandsche Blijgeestigen is in 1831 begonnen door den uitgever Brest van Kempen te Brussel. Hij vond al dadelijk zooveel bijval, dat de oplaag uitverkocht raakte. Toen hij in 1834 overging aan Le Sage ten Broek te Alkmaar, moesten de jaargangen 1831 en 32 herdrukt worden.
De Almanak voor Hollandsche Blijgeestigen was een navolging van den Almanak voor Blijgeestigen, in 1826 opgezet door J. Sacré te Brussel. Als een staaltje, hoe in de zuidelijke provinciën de Hollandsche geest in die dagen nog wakker was, strekke liet motto (uit Spandaw), waarmeé Sacré's almanak op den titel pronkte:
Neen! Neêrland staat zijn taal niet af!
Wat bralt hij, die, verwijfd en laf,
Nog in het Fransch gareel blijft stappen;
Wat bralt hij op den naam van Vrij?
Wie vreemden slaafs poogt na te klappen,
Is rijp voor vreemde Slavernij!
Brest van Kempen, die als uitgever ook te Brussel woonde, maar in 1831 naar Amsterdam verhuisde, begon zijn concurreerenden Almanak voor Hollandsche Blijgeestigen nog tijdens zijn vestiging in België.
-
voetnoot2
- De Geldersche Volks-Almanak, in 1835 bij C.A. Thieme begonnen, is een van de oudste en tevens voornaamste jaarboekjes hier te lande en heeft zijn meeste broeders overleefd. Hij begon zijn loopbaan onder de krachtige leiding van O.G. Heldring, predikant te Hemmen, meer nog als letter-, geschied- en oudheidkundige bekend. Heldring had met zijn almanak ten doel, een jaarboekje te bezorgen voor aanzienlijken en Wolff, en trachtte het zijn vroeger geschied- en oudheidkundig karakter terug te geven. In dien geest blijft het een sieraad onzer jaarboekjes en een krachtig middel tot handhaving en opbouw van onze nationale volkswaarde.
-
voetnoot1
- De Opregte 's Grarenhaagsche Stads-almanak voor 1823 dagteekent eigenlijk van vroeger, en heeft later een groote uitbreiding gekregen onder den titel van Rijks- en Residentie-almanak, waaronder hij thans algemeen bekend en beroemd is. Zijn oorsprong ligt in den Almanac de la Republique française pour l'an XIII, een der eerste uitgaven van de Gebr. Belinfante, in 1804. In 1806 kreeg hij den naam van Almanac Impérial-Royal français. In 1807 verscheen bij dezelfde firma de Hollandsche Almanak of Belangrijk Zakboekje; in 1823 de Opregte 's Gravenhaagsche Stads-almanak, die, allengs gewijzigd, verbeterd en uitgebreid, de titels aannam van 's Gravenhaagsche Stads-Almanak. Stads- en Residentie-Almanak, Nederlandsche Residentie- en 's Gravenhaagsche Stads-Almannk, Nederlandsche Residentie-Almanak, totdat hij werd, wat hij tot heden bleef, de Rijks- en Residentie-Almanak voor Nederland en zijne Koloniën.
|