| |
Echts-Eer-Dicht.
ONlangs als Phoebus, in het kriecken van den daghe,
Sijn Paerden had getoomt, gespannen voor de Waghe:
Nam hy Aurora op; Vrou Venus aen haer zy,
Cupidoos boogh, en pijl, en al sijn Cramery.
So haest en sijn zy niet ter Aerden neer gekomen,
Of hebben daer een Rey van Iuffertjes vernomen.
Cupido, 't loose Wicht, terstond veel kuurtjes sagh:
Vrou Moeder, ey! kijckt hier; dit is de rechte slagh,
Daer so een krans gevlecht van Dochters, en Iong-mannen.
Dit is bequamen tijd mijn Booghjen op te spannen.
Wat Iongman staet daer gins so treurigh aen d'een zy?
Vrou Moeder, kijckt eens toe, en siet hy niet na my?
Als of hy segghen wou: dat ick het so sou maecken
Dat hy moght by sijn Lief in dit geselschap raecken.
Ick treed' wat naerder by, en moet eens tot hem gaen,
En vraghen: wat hem hier alleen bedroeft doet staen?
De oorsaeck gis ick wel: de Iongman is vol vresen
Dat hy te komen schreumt daer gaerne hy soud' wesen:
Dat's by dees soete Rey, daer't minnen wert ge-eert.
Dit is verseecker 't geen dat desen Iongman deert.
Laet varen quaed vermoen. Hebt ghy iets voor-genomen,
By u voornemen blijft, en trachter toe te comen.
Begeeft u by den hoop, en kiester eender uyt,
Die ghy van herten wenscht te wesen uwe Bruyt;
Ick loof u dat, ick sal (met al mijn macht in desen
Na u believen) u in't minnen dienstigh wesen.
| |
| |
Het groote woord quam wt: Dat ick dus treurigh sta
Dat is om een Godin, een soete CORNELIA:
Een pijn-banck van mijn hert, die my verscheyden nachten
De sinnen heeft ontstelt met minnende gedachten.
Cupido (Minne-God) ick vreese voor haer straf,
En dat zy mijn versoeck sal weygerigh slaen af.
Waer op Cupido seyd': Laet bloode vreese glyen,
Die in het Minnen schreumt, sal niet met al bedyen.
Dit gaf den Minnaer moet: Dit dreef sijn vreese uyt,
En hy trad onbeschroomt na sijn gewenschte Bruyt;
Godinne sijt gegroet: Sult nimmer ghy verkeeren
U wreede weygering: u weygerigh begeeren?
Sult ghy Godin niet eens ontfangen in genae
My, die hier hallef dood voor u verwesen stae?
Wat haet belet mijn rust? Wat nijdt belet mijn vreughde?
O! Spieghel van de Eer. Sanctin van alle Deughde:
Hoe komt het by, dat wt de Beecke van u hert
Niet stroomt als bitterheyd, en wreede Minnaers smert?
Hoe langhe sult ghy mijn, Lief, my, en mijn gebeen
Verwinnen met de kracht van u vermoghen Neen?
Cupido dese twee dus t'samen strijdend' siende,
Die stelden hem ter weer, gelijcken of hy't miende:
Hy trock sijn Booghje op, en schoot twee Pijltjes uyt,
En maecten met sijn schicht hem Bruydegom, haer Bruyt:
Sy sloegh haer ooghjes op, met lieffelijcke straelen,
En lietse lonckend' neer op uwen boesem daelen.
Eer-waerde Bruydegom, door u lief kosery
Bracht ghy so veel te weegh, dat zy kreegh medely.
Doen sprack die lieve Maeght: Mijn deert u droef beswaren.
Ey! DOBBES, dobbert nu gheen meer in woeste baren,
In golven van de Min, in stroomen van verdriet,
Mijn overwonnen hert vermach het langher niet.
Ey! laet voor-gaende smert u sinnen niet meer quellen,
Maer 't wenschelijck genot u hert te vreden stellen.
Mijn hert vermach niet meer (door u geleden pijn)
Daer langher, met mijn macht, een oorsaeck van te sijn.
Zet nu u Schip te Land in d'Haven van de lusjes,
En laet het met een vracht van minnelijcke kusjes
| |
| |
Het onweer van de nijdt en sal u deeren niet;
Strijckt voor de stormen wreedt u lang-geboogen spriet.
Door overlast van haet, ende stormende Winden
U koers stelt na de baeck, de baeck van u beminde.
Beminde sprack hy weer: O! oorsaeck van mijn pijn,
Ghy sult de oorsaeck nu van al mijn vreughde sijn.
Speelnootjes, om die vreught met vreughde te vernuwen,
Stelt u gelaten eens, wilt voor geen kusjes schuwen.
Nu Bruydegom gaet voor: Kust u CORNELIA,
Wy sullen u alt'samen lustigh volgen na.
Ey! wijst ons hoe men in het Minnen moeten stryen:
Dat's met een kusje (sien ick wel) aen beyde zyen.
Speelnootjes, seght nu eens: wat isser voor de Ieught
Een aengenamer lust, of lieffelijcker vreught?
Het kussen is seer soet; doch 't soetste moet ick swijgen:
Want als't u beurt eens word, sult ghy u deel wel krijgen.
Dies wensch ick voor het laetst' Speelnootjes, dat ghy dra
Gebruyct u jonge Ieught, en volght de Bruyt eens na.
Heer Bruydegom voor't laetst' (Vrou Bruyt u van gelijcken)
Wensch ick in Deught voor al u schatten te verrijcken;
Te leven na u lust, in blijdschap, Vreed', en Deught,
Op dat ghy (door de Deught) u lust vermeeren meught.
Na mijn vermogen swack, wensch ick u neffens dese
Te Eeren d'Echte-staet met Goddelijcke vreese.
Laet Deught u leyd-sterr' sijn in al wat ghy bestaet.
Vlieght niet met Icaro, maer houdt de middel-maet.
Gedenct in al u doen het Goddelijck vermogen,
En datter niet en is verborgen voor Gods oogen;
Wiens macht den Hemel heerst; wiens oogh op d'aerde siet;
Dus doet een ieder so ghy wilt dat u geschiet.
Quijt altijd u gemoedt, so hebdy niet te schromen
Wat swaerigheden dat u mogen over-komen:
Het zy door haet, of nijdt; Houdt suyver uwe Eer,
So schaedt de achterklap niemand meer als haer Heer.
Ist dat u overvalt eenigh verdriet, of plagen:
Zijt willigh d'een des anders last te helpen dragen.
Ent op u jonge stam een Goddelijcke vreught,
Op dat ghy na u wensch goe vruchten teelen meught.
| |
| |
Bruydegom, en Vrou Bruyt, ick wensche dat ghy beyde
U leven (na u wensch) veel Iaeren lang mooght leyde,
Tot waere saligheyd; Dat gun God te geschien,
Wiens milde zegen u Kinds-kind'ren ken doen sien.
Voorts streckt mijn wensch (na macht) u staet so te beleven
Dat ieder een ghy meught een goedt Exempel geven.
Voor 's levens lust sorght niet te veel op't Aerdsche Dal;
Draeght sorghe voor de ziel, want die gaet boven al.
Soeckt voor al 't rijcke Gods, en sijn gerechtighede.
Vernoeght met matigheyd in kost, in dranck, in kleede.
Van herten wensch ick u, na gunsten van 't gedacht,
'tGeen ic niet schrijven ken, doordien't my schort aen macht
Dies offer ick u op (met korte simp'le reden)
Mijn opgestapelt hert met goede gunstigheden.
Heer Bruydegom, en Bruyt, geneyght met gunst tot dy,
Het geen' ick niet vermach, houdt dat te goed' aen my.
D'Al-gever ('t geen ick wensch) wil geven u te samen
Geluck tot saligheyd, in alle voorspoed, Amen.
|
|