Minnetranen,
Gestorr door een Jufvrouw, over de ontrouw van haer Minnaer.
Stemme: Blijdschap van my vlied.
Brakke drupjes in de Zee;
Mijn, zijn Zieltje, nemen meê;
Daer wy met liefdens eeden,
Als hy my zijn trouwe bood,
Dat liefde niet zou scheyde,
Of ten ware door de dood.
Nu gy my mijn zin,, door snood gewin,
Hebt gestoolen en verleyt;
Ik, eylaes! bevin,, uw vervloekte min,
Die mijn droeve ziel beschreyt;
Wat kan een maegd het herte
Meer pijne doen of smerte,
Als haer liefden is gegrond;
En dat haer zoet verlangen,
Liefds vruchten meend t' ontfangen,
Daer zy niet als valscheyd vond.
En uw graeg ten heb ontzeyd,
Is het reden dat gy scheyd;
En zoo licht vaerdig laten?
Losse liefde, wulpse min,
Tot 'er tijd dat ik zielloos bin.
|
|