[Schuylt 'er geen medogen]
Stem: Vlied heen droeve zuchjes.
SChuylt 'er geen medogen,
In het herte van mijn Lief, zoo zijn mijn klagjes al verlooren;
'k Heb door liefds vermogen,
Aen de minne-God, de trouw van mijn stantvaste liefd geswooren;
Ik zal u lieven, mijn Lief, mijn beminde, zoo lang als ik leef,
Zuchjes zijn mijn spijze,
Traentjes zijn mijn drank, mijn Lief, mits dien dat ik uw liefd moet derven;
't Lievend lichaem voen, zoo lang, dat trouwe liefde my doet sterven;
Mach ik liefds lusjes dan geen meer plegen, gelijk als ik placht?
Gebruyken liefdens macht?
Vwe lipjes, uwe mond, uwe kaekjes en uw roode wangen,
Zult gy my, mijn lieve Lief! by u niet een reys meer ontfangen?
Zal ik geen lusjes, geen kusjes meer krijgen; gelijk als ik had,
Lief! zal ik dan blijven,
Afgescheyden zonder u, ha pronk en peerel aller Vrouwen!
Laet dees Rijmpjes schrijven,
Laetze na mijn dood, mijn Lief, dat bid ik, op mijn Graef-steê houwen;
Hier leyd hy, die om zijn Lief is gestorven, en rot tot asch,
Hoe trouw zijn liefde was.
|
|