[Ivffrouw! waerom is 't dat gy vlied?]
Stem: Als Daphne d' overschoone, &c.
IVffrouw! waerom is 't dat gy vlied?
On waerdig mijn diensten, mijn gunsten versmaed?
En vlucht als gy my komen ziet,
Gelijk als een schaep dat de Wolf na gaet;
Loop niet, loop niet, hoor mijn eens spreken,
Want gy zijt daer door in 't minste niet verkort;
Zegt my de reden, oft doet my een teken,
Wat dat mijn let, oft wat dat mijn schort,
Weest doch daerom niet schuw,
Maer zegt u we meening rond uyt aen mijn,
Wat letzel, wat hinder, wat dat 'er mach zijn.
Voor waer gy maekt het al t' ontdieft,
Ik min noch al koeltjes, dies zijt niet te bang,
Ik ben zoo zeer noch niet verlieft,
Schoon dat ik van u al geen weerliefd ontfang;
Het en zal my in 't minst niet deeren,
Of je jou trots en weygerig houd,
't Raekt my niet aen mijn kouwe kleeren,
Koele liefden is haest verkout;
En meer als mijns gelijk,
Daerom en benjet noch niet alleen;
En wilje niet minnen, ey! lieve loop heen.
Wat geef ik om jou gelt en goed,
Om alle jou rijkdom, jou gaven en schat;
Al waer ik maer een kalen bloed,
En dat ik niet meer als vijf zinnen en had;
't Waer genoeg, voor alle jou duyten;
Zijnje wat rijk, dat is het ook al;
Wie jou beziet die moet besluyten,
Dorst ik het zeggen, als datje bent mal;
Dit is de de tytel waer mee gy bromt,
't Is mal al wat dat 'er van malle luy komt.
Dry dingen goed koop, vallen duur;
Een Iufvrouw schoon, en daer by stuur;
Een Iufvrouw moy, en wel gekleed,
Die van de rest niet meer en weet;
Een Iufvrouw rijk, en die niet wijs,
Is dier genoeg voor kleyne prijs.
|
|