Jaer-lied.
Stem: Si tanto gratiola.
MEn ziet hoe dat een wooning,
op 't çierlijkst werd geçiert in Princen Hoven;
En hoe een Aerdsche Koning,
Palleyzen pronkt van onderen tot boven;
't Goude-laken schoon,, blinkt in zijn Troon,
Daer d' Hovelingen moeten,
Haer Princen op der Aerden
Gods Zoon gedaeld ter Aerden,
Niet in 't Palleys daer groote Princen woonen;
Oft daer met grooter waerden,
Men is ge went een Koning eer te toonen;
Maer naekt, en bloot,, in armoed groot,
Is d' Opper-Prins gebooren;
Die 't Hutjen tot uw wooning,
Laet ons ootmoedig buygen,
In alle dienst voor d'Opper God, der Goden;
De liefde van Gods Zoon, door liefds geboden;
Den Heyl'gen Geest, met wien ge weest,
Zijn Vader, Zoon te zamen;
Die al de wonden,, gesproten uyt de zonden.
O liefde! waerd om loven;
O liefde! wiens gelijk noyt is gevonden;
O liefde! hoe verschoven,
Zijt gy ge weest, en dat om onze zonden;
Naekt in een Stal,, hier op dit Dal,
O liefde! woud gy lijden,
Om onze herter,, van zonds verdiende smerten,
Lukzalig die, die willig met u lijden;
Tot kleynheyd, die in grootheyd doet verblijden;
Vw zonden swaer,, in 't nieu we Iaer,
O menschen! wild besnoeyen;
En laet uw Ziel met vreugden,
|
|