[Wel eer had ik by my, Goddinne, voorgenomen]
Stemme: Weet yemand beter zaus.
WEl eer had ik by my, Goddinne, voorgenomen,
Te roepen u voor't recht, daer Cypria gebied;
Door d' over-sware straf, die mijn is op-gekomen,
En d' onverdiende pijn die my van u geschied.
2.[regelnummer]
De stralen uws gezichts die in den Hemel pronken,
Van 't hooge voorhooft wit, die hebben 't hert ge wond,
Dat zijn uw oogjens, en uw lodderlijke lonken,
Die branden my het hert, ach! schoone Rozemond.
3.[regelnummer]
Ik ben, door 't aanzien, Lief, van uw gebloosde wangen,
Ontsteken in de brand, in zoete brand van min;
Vw oogjens hebben my gekluystert en gevangen,
Vw lonkjens branden in mijn boezem, Aerdsch Godin.
4.[regelnummer]
Wanneer ik koom voor't recht, zal dit de vrage wezen,
Ten aanzien dat mijn lust uyt u haar oorsprong nam,
Die gy, te wreedelijk, houd tusschen hoop, en vreezen,
En of de schuld by my, oft eerst by u toe quam.
5.[regelnummer]
Indien men vonnis strijkt dat ik de schuld moet dragen,
Ach! poezelige Nymph, dit zal mijn antwoord zijn;
De oorzaek is mijn Lief, de schuld is mijn behagen,
Wat straffe dat haer luft laet komen over mijn.
|
|